Pas na de Eerste Wereldoorlog vierde Symphonia haar vijftigjarig
bestaan. Bij die gelegenheid werd het orkest "in de adelstand
verheven"
. Koningin Wilhelmina verleende de vereniging het
predikaat 'koninklijk'. Het bestuurslid Van Oorschot jr. had
hiervoor overigens belangrijk werk verricht.
Voorzitter en concertmeester Justus Schreuder constateerde in het programmaboekje van het concert op 25 november 1918:
De Rotterdamsche Dilettanten-Orkest-Vereeniging "Symphonia" en de rivier de Nijl, die overigens niets met elkaar uitstaande hebben, komen hierin overeen dat beider oorsprong vrijwel in het duister ligt.
Verder verzuchtte hij:
De instandhouding van een reeds zoo oude en gevestigde 'onderneming' als Symphonia is lang niet gemakkelijk; voordurende inspanning is er noodig om het peil niet te doen zinken, ook financieel! Want ons budget is door zaalhuur en assistentie zeer hoog en al is de jaarlijksche bijdrage voor de 'luisterende' leden zeer laag, het blijft een 'tour de force', om het aantal daarvan (thans ongeveer driehonderd) niet te doen slinken. We hopen maar dat er steeds genoeg Rotterdammers met piëteit zullen overblijven, die niet alleen vragen of er nu nog wel behoefte bestaat aan onze concerten, maar die inzien dat Symphonia niet gemist kan worden als milieu- en oefenplaats voor Rotterdamsche jonge en oude muziekbeoefenaars-uit-liefde.
De kwantiteit evengoed als de kwaliteit der uitvoeringen onzer vak-orkesten is de laatste jaren zoo toegenomen, dat er natuurlijk van concurrentie met hen, door ons, geen sprake meer kan zijn. De eischen van het publiek zijn juist daardoor steeds hooger geworden, zoodat wij daaraan voortdurend moeilijker kunnen voldoen, al zijn ook wij vooruitgegaan. Het bezwaar dat voor den muziek-dilettant persoonlijk geldt, gebrek aan tijd voor de studie, weegt dubbel zwaar voor het dilettanten-orkest.
Slechts één avond per week komen wij een paar uur bij elkaar, terwijl ieder beroeps-orkest van eenige beteekenis, bijna dagelijks repeteert. Daaruit volgt, dat in die lange tusschenruimte weer een groot deel van het aangeleerde en ingestudeerde verdampt. Voeg daarbij het gebrek aan tucht, dat altijd voorkomt waar men uit 'vrijen wil' iets tot stand wil brengen (de wil is dikwijls zoo zwak en de afleidingen zijn vele!) en het is duidelijk dat op die repetities, te weinig in aantal, het aantal repeterenden vaak veel te klein zal zijn. Het vereischt van directeur en bestuur heel wat herderlijke aanmaningen, om de kudde tamelijk bij elkaar te houden en fatsoenlijk voor den dag te komen op de drie uitvoeringen, die wij elk jaar geven en die voor het orkest gewoonlijk bestaan uit een Symphonie en een paar ouvertures of andere kleine nummers.