KOVS SYMPHONIA

kovs
klik hier om de site te bezoeken

Inleiding

Deze website belicht de geschiedenis van de Koninklijke Orkestvereniging Symphonia, een Rotterdams symfonieorkest voor amateurmusici dat heeft bestaan van 1861 tot 2001. Wat u hier aantreft is een niet eerder gepubliceerd relaas over 140 jaar Symphonia, kronieken uit jubileumuitgaven, krantenartikelen, foto's, geluidsopnamen, fragmenten uit berijmde jaarverslagen, een lijst met alle goede doelen waarvoor het orkest in de loop der jaren heeft gespeeld en de vrijwel complete verzameling van bijna 400 concertprogramma's.

Een deel van dit materiaal is nu al in beheer van het Gemeentearchief Rotterdam, waar het op aanvraag kan worden bekeken of beluisterd. Het is de bedoeling dat de overige stukken voor het einde van 2008 eveneens aan het archief worden overgedragen.

Geluidsopnamen

phonograph
Luister hier naar uitvoeringen van Symphonia

Symphonia was in meerdere opzichten een bijzonder orkest. Op de eerste plaats vanwege haar lange en rijke geschiedenis. De Symphonianen gaven gedurende 140 jaar minstens twee keer per seizoen een concert en repeteerden wekelijks. Daarmee verwierven zij een duidelijke plaats in het Rotterdams muziekleven. Er zijn zelfs bronnen die suggereren dat Symphonia al tien of twintig jaar vroeger dan het officiële oprichtingsjaar 1861 is begonnen. Dat het orkest uiteindelijk zo lang heeft bestaan is een wonder, want vanaf het prille begin werd het herhaaldelijk met opheffing bedreigd.

Symphonia heeft zich bovendien onderscheiden door een originele repertoirekeuze. Vaak speelde het orkest premières, min of meer vergeten composities en werken van eigentijdse Nederlandse componisten. Vakbekwame dirigenten zoals Georg Rijken, Toon Verhey, Louis Stotijn en Henk Briër stelden daarbij hoge eisen aan de orkestleden en hun toehoorders. Recensenten spraken hierover regelmatig hun waardering uit. Maar uiteraard leverden zij soms ook stevige kritiek, het spel van de amateurs klonk immers niet altijd vlekkeloos.

Ten derde heeft menig beginnend muzikaal talent dat zich later wist te ontwikkelen tot groot musicus bij Symphonia de nodige podiumervaring opgedaan. Dirigent Eduard Flipse van het Rotterdams Philharmonisch Orkest raadde in 1951 leerlingen van het Rotterdams conservatorium aan om bij Symphonia stage te lopen. Overigens gaven ook reeds bekende solisten concerten met de Symphonianen, zoals de bariton Bernard Kruysen, pianist George van Renesse, violist Herman Krebbers en celliste Quirine Viersen.

Een vierde opvallend kenmerk van Symphonia is dat de belangstelling van de bestuursleden verder reikte dan de wereld van de muziek. Dat gold vooral voor de periode 1945-1975, toen de opbrengst van alle concerten ten bate kwam van doorgaans lokale goede doelen. Daarmee leverde de orkestvereniging een bescheiden maar gewaardeerde bijdrage aan de wederopbouw en verdere ontwikkeling van de Rotterdamse samenleving.

Iemand die de historische betekenis van Symphonia goed kende, was de musicologe drs. Tilly Jumelet-van Doeveren (1929-2004). Zij had zich gespecialiseerd in de muziekgeschiedenis van haar geboortestad Rotterdam en stuitte tijdens haar speurwerk in archieven en bibliotheken regelmatig op de naam 'Symphonia'. Aan het eind van haar leven schreef zij daarom een lezenswaardig artikel waarin de geschiedenis van het amateurorkest in vogelvlucht wordt verteld. Later ontstond bij haar het idee om deze publicatie uit te breiden tot een boek, maar dat werd tragisch verhinderd door haar plotselinge ziekte en overlijden in 2004.

Daarom hebben wij uiteindelijk besloten tot het ontwikkelen van deze website, met als inhoudelijke basis het artikel van Jumelet over Symphonia dat nu dan eindelijk onder ogen komt van een breed lezerspubliek. En hopelijk raakt vroeg of laat iemand anders zo geprikkeld door het hier gepresenteerde archiefmateriaal dat het onderzoek naar de geschiedenis van Symphonia zal worden voortgezet.

Ten slotte merken wij op dat deze website een eerbetoon is aan iedereen die zich op welke wijze dan ook in de loop der jaren heeft ingezet voor de orkestvereniging.


Rotterdam, juni 2008

P.A. Jansse (oud-bestuurslid, trombonist)
Mr A.S. Nolst Trenité (oud-orkestlid, cellist)

Koninklijke Orkestvereniging Symphonia

De wapenspreuk van Rotterdam - 'sterker door strijd' - is ook van toepassing op Symphonia. Vanaf het prille begin halverwege de negentiende eeuw werd het gezelschap van amateurmusici bedreigd met opheffing, onder voortdurende druk van concurrentie en financiële zorgen. Toch heeft het orkest uiteindelijk een klinkende geschiedenis gekend van maar liefst 140 jaar, en steeds weer wisten de Symphonianen zich te onderscheiden. Bijvoorbeeld door een originele repertoirekeuze met veel eigentijdse Nederlandse en dikwijls Rotterdamse componisten. Bovendien werden er tientallen liefdadigheidsconcerten gegeven voor overwegend lokale goede doelen. Maatgevend bij dit alles was de liefde voor muziek.

Ik weet wel, 't spel van Dilettanten
Is waarlijk altijd niet volmaakt,
Dat behoeft ook niet. Dit is belangrijk:
Zij hebben zelf muziek gemaakt.

door Tilly Jumelet-van Doeveren

Er zijn vermoedens dat er vóór 1861 al een Symphonia bestond onder leiding van J.J. Baumgarten. Componist en dirigent Wouter Hutschenruyter jr. (1859-1943) schreef over hem:

Baumgarten genoot niet alleen den roep een uitmuntend violist te zijn, hij was ook bekend als een 'petit-maître' van den eersten rang. Hij was gaarne gezien als gast in de patricische, muzieklievende families, en speelde in hare soirées. Altijd goed gekleed, vertoonde hij zich op de pantoffelparade met een grijzen cylinderhoed en in een spanbroek met souspieds.1)

Baumgarten was in april 1850 de oprichter van de Réunions Musicales, die in mei 1852 ophielden te bestaan. De orkestleden waren medewerkers van de Philharmonische Vereeniging die van 1849 tot 1853 onder leiding stond van J.F. Dupont (1822-1875).

Curieus concert voor acht pauken

Opmerkelijk is dat het Concert voor acht pauken van Wouter Hutschenruyter sr. (1796-1878) uit 1820 in het archief van Symphonia aanwezig was. Het is later overgedragen aan de Federatie van Amateur Symfonie- en Strijkorkesten (FASO). Dit werk was geschreven voor de koning van alle paukenisten in Europa Salomon de Monchy (1792-1851). Hij speelde het concert "met een verbazingwekkende vlugheid, maar toch met gratie". Het curieuze werk was voor anderen vrijwel onspeelbaar.

Ook bijzonder is dat in de archieven een brief van H.P. Salomons is gevonden waarin wordt geschreven over een samenkomst in 1861 waarbij aan Matthijs van Leeuwen de leiding van een reeds bestaand Symphonia werd overgedragen. Dat orkest zou onder leiding van J.J. Baumgarten hebben gestaan. De heer Salomons herinnerde zich uit zijn jeugd omstreeks 1850 reeds een orkest van die naam. Dit zou kloppen met de bovengenoemde belangrijke vondst: het stuk van Hutschenruyter sr. dat was opgedragen aan Salomon de Monchy die als paukenist deel uitmaakte van... misschien wel Symphonia.

Hutschenruyters merkwaardige compositie is geschreven voor normaal orkest zonder lage strijkers maar met een obligate partij voor niet minder dan acht pauken. Het werk zou zijn opgespoord en evenals een Concertouverture van Hutschenruyter uit 1819 een plaats hebben gevonden bij de andere bewijsstukken uit het grijze verleden, die niettemin toch geen precieze inlichtingen verschaffen over het ontstaan van Symphonia. 2)

noten
  1. Archief Wouter Hutschenruyter jr. In: Gemeentemuseum, Den Haag,
  2. A.M. van Gils: "Geschiedenis van Symphonia tot 1918" in: Symphoniakroniek, mei 1952, p.14

Matthijs van Leeuwen, dirigent van 1861 tot 1874

Op 31 mei 1862 verscheen een advertentie in de Nieuwe Rotterdamsche Courant: "Concert geheel ten voordeele van de Noodlijdenden door de Brand te Enschedé. Te geven door de Liedertafel Amphion met het Muzijkgezelschap Symphonia in het Locaal Place des Pays-Bas." De toegangsprijs bedroeg een gulden.

Place des Pays-Bas aan de Kruiskade

Een "zeer gelukkig debuut"

De recensent van de NRC schreef over een zeer talrijk en deftig publiek en tot zijn verrassing had het orkest een goede bezetting: zes eerste en zes tweede violen, twee alten, twee celli en een contrabas plus hout-, koper- en slaginstrumenten. Hij noemde het "een zeer gelukkig debuut door een ensemble dat weinig of niets te wensen overliet en in menig opzigt zelfs den deskundige verraste met een krachtige en volle orkesttoon, een zuivere stemming en eenheid..."

De opbrengst bedroeg ruim zevenhonderd gulden, bovendien kwam er nog een gift binnen van Prins Hendrik, de beschermheer van Amphion. Opvallend is dat op het eerste concert van de elf nummers er niet minder dan zeven van toen nog levende componisten waren, onder wie drie Nederlanders. Van die componisten is alleen Richard Wagner bekend gebleven.

Bij het 90-jarig bestaan van het orkest schreef bibliothecaris W.S. Mersel het artikel Wereld-, Land- en Stadsbeeld ten tijde van de oprichting van het Muziekgezelschap Symphonia. Hierin beschrijft hij Rotterdam anno 1862 als de ongezondste stad van Nederland met ruim honderdduizend inwoners. Er vielen duizenden choleraslachtoffers. De bevolking was zeer krap gehuisvest binnen stadswallen daterend uit de zestiende eeuw.

Mersel vermeldt in zijn verhaal bovendien de première in 1862 van Wagners Lohengrin onder leiding van Hermann Levi (1839-1900), de later beroemd geworden Wagner-apostel die van 1861 tot 1864 in Rotterdam werkte. De Maasstad leek in die tijd op muzikaal gebied welhaast Duits: behalve de beroepsorkesten waren ook de amateurorkesten en -koren overwegend in Duitse handen.

Toch waren er ook veel Nederlanders werkzaam zoals Ludwig Felix Brandts Buys (1847-1917), Wouter Hutschenruyter sr. (1796-1878), Samuel de Lange sr. (1811-1884), Willem Nicolai (1829-1896) en Johannes Verhulst (1816-1891). Zij kregen steun van vooraanstaande Rotterdammers met hun bekende voortvarendheid en royaliteit waar het de belangen van hun stad betrof. Zo was er een groots opgezet muziekfeest in juli 1854, ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. 1)

Muziekfeest van Toonkunst in 1854

Vroegtijdig afscheidsconcert

In december 1864 kondigde het bestuur het laatste concert van Symphonia aan. Als oorzaak noemde men het gebrek aan orkestleden. Dit werd zeer betreurd "wijl de nuttige strekking om dilettanten gezamenlijk in de kunst te oefenen en te vormen, waartoe de gelegenheid steeds schaarser gevonden wordt, bij genoemde vereeniging op de voorgrond stond". Bovendien waren er goede en veelbelovende krachten aan het orkest verbonden.

Als symbool speelde Symphonia de afscheidssymfonie van Haydn die een komisch-tragische indruk maakte met het uitblazen van de kaarsen op de lessenaars.2) Gelukkig herzag men in 1865 het besluit om te stoppen.

Overigens maakten de ongunstige werktijden het voor diverse leden moeilijk om geregeld te kunnen deelnemen aan de repetities. De kantoren sloten wel 's middags om vier à vijf uur, maar het werk werd hervat om zes uur waarna tot negen à tien uur moest worden doorgewerkt.3) Ondanks het feit dat de aanvangstijd van de repetities steeds later werd gesteld, waren er vaak lege plaatsen in het orkest die later of helemaal niet werden opgevuld. Dit was niet bemoedigend voor de directeur, maar ook niet voor de opgekomen leden.

Fusie met Harmonievereeniging Euterpe

Directeur Matthijs van Leeuwen maakte vrij veel arrangementen. De programma's werden vaak opgesplitst in een afdeling symfonische muziek en een afdeling harmonische muziek. Oorzaak hiervan is een fusie die Symphonia in 1868 aanging met de Harmonievereeniging Euterpe (door sommigen Euphonia genoemd) waarbij een nieuwe naam tot stand kwam, namelijk de Rotterdamsche Symphonie- en Harmonie Vereeniging. In die tijd werden ook de tafeltjes uit de concertzaal verbannen.

De "Nutszaal", Oppert 81

In het reglement stond het volgende vermeld over de toelating van nieuwe leden:

De ballotage van de Werkende Leden geschiedt met witte en gekleurde boonen, in witte en zwarte bussen, in dier voege, dat bij aanneming de witte boonen in de witte en de gekleurde in de zwarte bus geworpen worden, terwijl bij afwijzing het tegenovergestelde geschiedt. Een derde gekleurde boonen in de witte bus zijnde is de Candidaat niet aangenomen.

Men bleef lang vasthouden aan twee principes. Ten eerste werd het orkestspel bij voorkeur afgewisseld met instrumentale of vocale solo's. En bij de keuze van de muziek hield de dirigent voortdurend rekening met de mogelijkheid knappe instrumentalisten onder de werkende leden hun talenten te laten demonstreren in viool-, cello-, trompet-, trombone- of klarinetsolo's. Ten tweede kwamen onder deze solisten jaren lang veel typisch Rotterdamse familienamen voor zoals Dutilh, Eberle, Huibregtsen, Van der Leeuw, Van Ommeren, Pieters, Quispel, Van Stolk, Veder en Van Vollenhoven.

De programma's werden van 1862 tot 1868 met de hand geschreven. In 1869 vermeldde het programma voor de eerste keer een werk van Johann Sebastian Bach, namelijk de Gavotte in b-moll.

Het ging er wel eens wonderlijk aan toe tijdens de uitvoeringen van Symphonia. Op 22 december 1870 deelde men Beethovens Vijfde Symfonie in tweeën door tussendoor Souvenir de Bellini van Artot te spelen. Misschien om de verveling bij zo'n zwaar nummer te verdrijven?

Toekomst nog steeds ongewis

Een paar dagen voor dit concert kregen de orkestleden een strengere tucht opgelegd: zij moesten voortaan vijf cent boete betalen wanneer zij op de repetities of op de uitvoeringen de instrumenten stemden, terwijl de directeur sprak. Was de boete na twee maanden nog niet betaald, dan zouden de namen worden bekendgemaakt via een biljet aan de muur van het repetitielokaal. Bovendien moesten de orkestleden voortaan tijdens de concerten zwarte kleding dragen met witte dassen.

In het jaarverslag over 1870 kregen de werkende leden een aansporing al hun krachten te verzamelen om ontbinding van de vereniging tegen te gaan, want voor Rotterdam was de Rotterdamsche Symphonie- en Harmonievereeniging een sieraad op het gebied van de kunst en haar ondergang zou zeker door velen worden betreurd: "... en is dit gebouw eenmaal ingestort dan is het niet meer te vooronderstellen dat er zoo spoedig lieden zullen worden gevonden die er in zullen slagen dit verlies te herstellen." Een aangeboden vaandel durfde men nog niet te accepteren omdat men niet wist of de vereniging na 1870 nog wel zou blijven bestaan.

In 1872 - toen het eerste schip door de Nieuwe Waterweg voer - was Rotterdam hét muziekcentrum van Nederland dankzij Toonkunst, Eruditio Musica en de Hoogduitse Opera. In dat jaar werkte het orkest samen met het Rotte's Mannenkoor dat al in 1854 was opgericht.

In 1873 gaf het orkest vier concerten ten bate van "de Rooms-Katholieke, de Protestantse, de Israëlitische en Lutherse armen". Ieder concert bracht ongeveer 140 gulden op. Drie besturen waren bereid hun dank per advertentie aan het publiek kenbaar te maken en tevens het orkest aan alle Rotterdammers warm aan te bevelen. Het protestantse armenbestuur meende deze aanbeveling achterwege te moeten laten omdat muziek de geloofsgenoten uit de kerk hield. Wel verklaarde zij zich bereid openlijk haar dank te betuigen.

Van Leeuwen dreigt met ontslag

Datzelfde jaar wilde Van Leeuwen ontslag nemen in verband met iets dat was voorgevallen tijdens een bestuursvergadering. Het bestuur gaf echter als verklaring dat het die avond niet in een normale toestand verkeerde... Van Leeuwen was alleen bereid te blijven als er een nieuw bestuur zou komen, maar na het drinken van een glas wijn gingen alle aanwezigen "in vriendschap en vrede" naar huis. Hoewel men de wens uitte dat Van Leeuwen nog jaren lang dirigent zou blijven, bleven hij en enkele leden als vijanden tegenover elkaar staan.

In een vergadering bepleitte iemand om het roken tijdens de repetities te verbieden. De spreker was een liefhebber van tabak maar roken vond hij tijdens het musiceren ongepast. De voorzitter was het hiermee eens. Het stoorde hem vooral dat de directeur voortdurend met een sigaar in de mond stond te dirigeren. Van Leeuwen trok het boetekleed aan en het voorstel werd aangenomen.

In november 1874 overleed de directeur. Het bestuur vond dat zijn nagedachtenis niet beter kon worden geëerd dan door zoveel mogelijk voor zijn nabestaanden te zorgen. Men stelde voor de weduwe een jaarlijkse uitkering te geven "waardoor zij in staat gesteld zoude worden fatsoenlijk te blijven leven en voor de opvoeding harer vijf nog jonge kinderen te zorgen".

De uitkering zou jaarlijks ƒ 1.000,-- à ƒ 1.200,-- kunnen bedragen, tenminste als men er in zou slagen driehonderd nieuwe 'buitengewone leden' aan te werven. Mede voor het hogere salaris van de nieuwe directeur. Een ander voorstel was een Van Leeuwenfonds, bestaande uit een kapitaal van duizend à vijftienhonderd gulden, waarvan de interest aan de weduwe kon worden uitbetaald. Als mogelijke kapitaalinbrengers werden de heren Rudolph Mees, Ficq en Dutilh genoemd. Of zij daarmee instemden vermelden de notulen niet.

noten
  1. W.S. Mersel: "Wereld-, Land- en Stadsbeeld ten tijde van de oprichting van het "Muzijkgezelschap Symphonia" in: Symphoniakroniek, mei 1952, p.12 en 13.
  2. Caecilia (1864), jg.21 nr. 24, p.240
  3. Het Muziekcollege, 1-1-1914, p. 72 e.v.
  4. Notulen vergadering Symphonia, 2.12.1874

Ferdinand Blumentritt, dirigent van 1874 tot 1896

Wie kon en wilde de nieuwe directeur van Symphonia worden? De theoreticus en solobassist bij de Hoogduitse Opera Ferdinand Blumentritt (1841-1903) zou wel in aanmerking komen, maar hij had Rotterdam verlaten in verband met zijn benoeming tot kapelmeester van Het Muziekkorps der Schutterij te Leiden. Hij wilde echter voor de repetities wel naar de stad komen en hij ging akkoord met een salaris van vier- à vijfhonderd gulden, naar gelang de financiële toestand van de vereniging. Daarnaast kreeg hij het verzoek als contrabassist te spelen in het orkest van de Hoogduitse Opera te Rotterdam. En zo begon met Blumentritt een nieuwe periode voor Symphonia.

Dirigent Ferdinand Blumentritt

Onverschillige orkestleden

Hij kreeg de aanmoediging vooral niet te toegevend voor de werkende leden te zijn en hen zo nu en dan tijdens de repetities ernstig toe te spreken wanneer zij door onoplettendheid of onverschilligheid zijn taak bemoeilijkten. In 1876 kon een geplande uitvoering niet doorgaan in verband met de slechte opkomst van de leden voor de repetities. Het engageren van meesters als hulpkrachten kostte de vereniging de enorme som van ƒ 600,--.

Men stelde voor de boetes maar weer in te voeren: vijfentwintig cent voor het komen na negen uur, vijftig cent voor het komen na half tien en een gulden voor volledig verzuim. Hiertegen kwam echter protest: boetes zouden te bezwarend zijn voor die leden die een ondergeschikte betrekking bekleedden, want hun absentie werd veelal veroorzaakt door hun werkgevers die weigerden hen op de repetitieavonden tijdig te laten gaan. Het voorstel werd afgestemd.

Tijdens een vergadering bracht de voorzitter naar voren dat hij voor een concert een zanger en zo mogelijk nog liever een zangeres wilde uitnodigen. Een van de bestuursleden meende te moeten stemmen voor een zangeres "daar deze meer tot verheffing van het ding zoude bijdragen dan een zanger". Met 'het ding' bedoelde hij blijkbaar de vereniging.

Aankondiging concert in het Rotterdamsch Nieuwsblad, 1894

Alle bestuursleden waren voor een zangeres. Aangezien in Rotterdam moeilijk iemand was te vinden die geheel aan de eisen van het bestuur voldeed, nam de zojuist aangestelde concertmeester P.M. Pincoffs de taak op zich elders te zoeken wat hier zo schaars werd aangetroffen: een amateurzangeres die in staat was met succes een aria en enige liederen voor te dragen.

Onenigheid over het repertoire

Inmiddels haalde de afdeling Harmonie de toestand van het orkest naar beneden door lauwheid en onverschilligheid. De leden gaven als oorzaak van het niet verschijnen op de repetities dat de muziek te zwaar was en niet in de smaak viel. Het eerste werd tegengesproken, omdat bij goed studeren bepaalde stukken een eclatante uitvoering kregen.

Wat de tweede oorzaak betrof bracht de voorzitter naar voren dat wanneer de heren andere dan de tot dusver gemaakte degelijke muziek wensten te maken hun smaak van het werkelijk goede en schone zeer te wensen overliet. Het bestuur wenste deze gril niet te cultiveren.

De zo nodige gelden moesten niet worden verspild aan de afdeling die toonde geen lust en ijver te bezitten. Een commissie ging daarom de leden aansporen de repetities geregeld te bezoeken. Verschillende musici bleven echter ontevreden over het repertoire. Zij wensten voor de pauze lichte en na de pauze klassieke muziek te spelen. Om het voor het bestuur gemakkelijk te maken hadden zij maar alvast een greep uit de muziekkast gedaan, maar helaas hadden zij juist een paar zeer moeilijke werken uitgezocht waaronder de Oberon-ouverture.

De directeur liet zich niet wijsmaken dat het niet bezoeken van de repetities aan de muziekkeuze te wijten zou zijn. Na lange discussies werd besloten om voorlopig, maar alleen op de repetities, voor de pauze muziek te spelen naar de keuze van de leden, teneinde hen langzamerhand weer te laten wennen aan de muzikale smaak van het bestuur. Het besuur behield de muziekkeuze voor de concerten. Uiteindelijk besloot men de repetities van de harmonieafdeling te staken.

Hoe zag een concertprogramma in die tijd er uit? In 1877 werden de volgende werken uitgevoerd:

  1. Symphonie op. 30 van W. Bargiel
  2. "Jeruzalem"-aria uit het oratorium Paulus van F. Mendelssohn
  3. Pianoconcert in D-mol van W.A. Mozart door Wouter Hutschenruyter jr.
  4. Ouverture Rosamunde van F. Schubert
  5. Liederen door mej. C. Schotel uit Dordrecht
  6. Solovoordracht voor piano door Wouter Hutschenruyter jr
  7. Rondo Capriccioso op. 14 van F. Mendelssohn
  8. Ouverture Die Waldnymphe op. 20 van W.S. Bennett

Voorzitter ontstemd over hoge stemming

In 1878 kwam de invoering van de lage A-stemming ter sprake. Dit zeer noodzakelijke voorstel werd gedaan naar aanleiding van de geheel veranderde toestanden van de orkesten, zowel in Rotterdam als bijna overal elders. Terwijl de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst, de concertvereniging Eruditio Musica en de Hoogduitse Opera de lage stemming hadden ingevoerd, was bij dit orkest de hoge stemming behouden gebleven. De voorzitter wees er op dat vooral voor de solisten de hoge stemming erg lastig was. Hierdoor klonk het orkest vaak onzuiver.

Twee heren klarinettisten waren tegen de voorgestelde verandering en weigerden de kosten van honderden guldens voor nieuwe instrumenten te dragen. Het voorstel een nieuwe klarinet in de vereiste stemming te kopen zodra de noodzakelijkheid daartoe mocht blijken werd aangenomen.

Blumentritt miste bij de oefeningen een contrabassist. Ook het bestuur zou graag iemand hiervoor willen engageren, maar dat bleek onmogelijk omdat de financiën van de vereniging niet al te 'roozenkleurig' waren.

Herdenking van Belgische onafhankelijkheid

In 1880 zou een Concours International de Musique in Brussel worden gehouden ter viering van het vijftigste jaar van België's onafhankelijkheid. Het bestuur overwoog deelname, want al haalde men maar een derde of vierde prijs dan zou dat toch een zeer goede uitwerking kunnen hebben voor het verdere bestaan en het streven van de vereniging.

belgië onafhankelijk

Een aantal leden meende echter dat het niet paste voor ons Nederlanders in België het feest mee te meevieren, omdat wij daar vijftig jaar eerder waren 'weggejaagd'. Deelname aan een feestelijke herinnering aan "feiten die ons de helft van ons rijk kostten" zou getuigen van 'nationale karakterloosheid'. Anderen hadden echter geen gemoedsbezwaar en zouden graag een medaille gehecht zien aan de banier die er niet was. Uiteindelijk kwam men tot de ontdekking dat de inschrijfdatum al voorbij was, zodat het probleem was opgelost.1)

Tijdens het bewind van Ferdinand Blumentritt staakte de harmonieafdeling de uitvoeringen, waarna het orkest in 1881 weer de oude naam 'Symphonia' aannam. Bovendien werd nu de lage A-stemming ingevoerd. Voor het eerste optreden onder de herstelde vertrouwde naam speelde de veelbelovende pianist Max van de Sandt (1863-1934) een nieuw pianoconcert van Franz Xaver Scharwenka (1850-1924). Een jaar later dirigeerde Richard Hol (1825-1904) zijn Symfonie opus 44.

Eigenzinnige advocaten, bankiers en medici

In 1881 telde Symphonia 59 leden, onder wie advocaten, bankiers, medici, reders en zakenlui.De bezetting van het orkest bestond uit twaalf eerste violen, achttien tweede violen, zes altviolen, tien cello's, twee hobo's, drie klarinetten, een fagot, drie hoorns, drie trompetten en een stel pauken.

Van 1876 tot 1901 was P.M. Pincoffs concertmeester van het orkest. Er werd geklaagd over het voortdurend preluderen en stemmen dat gebeurde als de directeur afklopte om een of andere aanmerking te maken. Pincoffs was gezien zijn functie de aangewezen man om de orde in het orkest te bewaren, maar zijn antwoord klonk niet erg bemoedigend:

Ik tracht zoo veel mogelijk het stemmen op ongeschikte oogenblikken te verhinderen, maar het spreekwoord zegt: met onwillige honden is het slecht hazen vangen, en ik heb geen lust om voortdurend voor agent van police te fungeren. Ik zal echter steeds mijn best doen om de toestand te verbeteren.

Er werden drie concerten per winterseizoen gegeven die uitsluitend toegankelijk waren voor de buitengewone leden met hun dames. Daarnaast verleende Symphonia gedurende een aantal jaren medewerking aan de prijsuitreiking van de Vereniging De Ambachtsschool. De heren van de Algemene Turnvereniging werkten ook mee.

Soms werd bovenstaande ceremonie opgevrolijkt door het toneelgezelschap De Nieuwe Rotterdamsche Schouwburgvereeniging dat onder meer De Werkstaking van Rosier Faassen opvoerde.

In 1877 speelde Symphonia bij de eerste voorstelling van tableaux-vivants door het Aesthetisch Genootschap, dat onder meer twee schilderijen van de toen nog beroemde Nederlands-Franse schilder Ary Scheffer (1795-1858) uitbeeldde. Merkwaardig was ook de Muzikale Uitvoering voor den Werkmansstand op zondag 18 maart 1883 in het Verkooplokaal aan de Goudse Singel. Dit concert werd geopend met de Egmont Ouverture van Beethoven en afgesloten met Mendelssohns Hochzeitsmarsch. Tussendoor klonk werk van de inmiddels vergeten componisten Redowa en Michael Balfe (1808-1870) en zong ene 'mevrouw E.A.B.' liederen van Johannes Verhulst (1816-1891) en Alexander Heyblom (1832-1893).

Een andere belangrijke uitvoering vond plaats in 1885: de Rotterdamse première van het Concert voor twee violen en strijkorkest van Johann Sebastian Bach. In 1886 kon men vervolgens genieten van een onuitgegeven Adagio voor klarinet en strijkorkest van Richard Wagner, gecomponeerd in 1854.

Een begaafde dirigent zonder gezag

Wouter Hutschenruyter jr., die in 1883 bij Symphonia zijn Pianoconcert in c vertolkte, verdiepte zich in het archief van de vereniging en schreef er een humoristisch feuilleton over dat een plaatsje kreeg in de Nieuwe Rotterdamsche Courant.

Over de dirigent meldde hij:

Blumentritt was door-en-door muzikaal, had zijn vak goed geleerd, was theoretisch goed onderlegd en bespeelde de contrabas - zijn hoofdinstrument - als een waar virtuoos. Hij was bovendien iemand met zeer goede manieren, vriendelijk en voorkomend van aard en had in korten tijd onze - voor hem vreemde taal - leeren beheerschen. (Hij was Duitsch-Bohemer) Maar hij miste, en dat was zeer te betreuren, het moeilijk te omschrijven "je ne sais quoi" dat den geboren leider kenmerkt; hij liet zich overbluffen door aanmatigende bestuursleden, die - ze mochten dan van nature muzikaal begaafd zijn - in dat opzicht niet tot zijn knieën rijkten.

Een voorval, dat op mij een grooten indruk maakte, gewend als ik was aan de discipline die Gernsheim in de Eruditio- en Adolf Müller in de opera-repetities wisten te handhaven, wil ik hier vertellen. Midden in een vol ensemble houdt de eerste hoboïst met blazen op, zwaait zijn instrument boven het hoofd, en schreeuwt luidkeels: "Meneer Blumentritt, Meneer Blumentritt"!! Deze, in plaats van als een kolonel in een roman van Hackländer te bulderen "Da soll mir ein dreifaches Donnerwetter hineinschlagen!", houdt met dirigeeren op, en vraagt quasi-sarcastich "Wat blief meneer X; is er brand?" "Neen, meneer! Er staat 'piano', ze spelen te sterk." Met zulke gevallen te aanvaarden - een ieder moet dat inzien - verspeelde de man zijn gezag. Deze houding was de oorzaak dat hij ten slotte moest heengaan, en 't is te verwonderen dat hij het 22 jaren heeft uitgehouden.2)

In 1884 vond een concert plaats ten bate van het Sophia Kinderziekenhuis. Uitgevoerd werd het kinderoratorium 'De wereld in!', in 1878 gecomponeerd door de muziekpedagoog Peter Benoit (1834-1901) en gezongen door ongeveer zeshonderd "kinderen, meisjes, knapen en maagdelijnen".

Aankondiging liefdadigheidsconcert t.b.v. Sophia Kinderziekenhuis, 1884

Opmerkelijk is dat tijdens Blumentritts periode veel cellosolisten optraden. Daarnaast waren er vaak liedrecitals met pianobegeleiding. Bovendien werden steeds grotere werken uitgevoerd - vooral het pianoconcert in g van Mendelssohn stond geregeld op het programma - in het begin met anonieme solisten.

Hutschenruyter: 'niemand speelde beneden peil'

Hutschenruyter vond in het archief veel namen van goede muziekliefhebbers die bij hem allerlei herinneringen opriepen. Bijvoorbeeld de heer Kortman, een van de eerste violisten die ook nog enige jaren concertmeester en voorzitter was geweest: Hij bespeelde een instrument waarvan het achterblad was ingelegd met voorstellingen van antieke ridderburchten; het was - volgens het oordeel van ervaren experts - evenveel waard als een leege sigarenkist, maar hij schatte het gelijkwaardig aan het beste product van de beste Italiaanse meesters.

Hutschenruyter vervolgde zijn mijmeringen:

Daar was ook de oude heer Van Gurp, een beminnelijk, vriendelijk man, die de vierde hoornpartij vervulde. Schoon hij op zijn instrument maar een 'zwakke broeder' was, in çén opzicht muntte hij uit: hij wist de contra-C voor C-hoorn, die Mozart verlangt in het Trio van het Menuet der Jupiter-symfonie "er uit" te brengen zooals ik 't zelden heb gehoord.

Van de overige namen wil ik nog noemen dien van den violist Leon Jacobson, wiens vele verdiensten voor het Rotterdamsch muziekleven men zeker nog niet vergeten heeft; dan die van de violoncellisten Sam Polak jr. en W. Benedictus, die niet uit den weg behoefden te gaan voor menig vakman. De laatstgenoemde heeft herhaaldelijk op voortreffelijke manier de solo-partij vervuld in de beroemde Serenade van Volkmann.

Trouwens de violoncellen vormden langen tijd de best bezette partij van het orkest; in mijn tijd telde men er negen - enkele uitmuntend, de andere voor 't meerendeel goed en niemand beneden een volstrekt niet laag gemeten peil. Wij hebben wel de Unvollendete uitgevoerd, en dan klonk het mooie, door de violoncellen gezongen thema als een klok.

Van de violisten vond men twee gloeiend geestdriftige muziekliefhebbers: den gezelligen ouden heer van Wageninge (hij werd door zijn vrienden "Pauwtje" genoemd) en mijn buurman aan den lessenaar Deuss. Deze, die redelijk alt speelde, maar een, voor een dilletant, zeer ruimen horizon bestreek (hij interesseerde zich ook sterk voor muzikale literatuur) heeft mij eens in vertrouwen verteld, dat hij den altsleutel, waarin de partijen geschreven zijn, niet lezen kon. Ik heb getracht het hem bij te brengen, maar - trots zijn geprononceerde intelligentie - hij kòn 't niet leeren...

Dat verschillende blazers-partijen eveneens goed bezet waren, moet hier ook gereleveerd worden. C.G. van Houten was van 1873 tot zijn dood in 1911 niet alleen voorzitter, maar ook de "Ziel" van Symphonia. In zijn jonge jaren was hij een stevige eerste hoornist en tot het eind van zijn leven bespeelde hij de pauken. De gebroeders Edmund en Edward van Hoboken (vooral de eerstgenoemde) waren trompettisten die in elk vak-orkest bruikbaar zouden zijn geweest." 3)

Wouter Hutschenruijter Sr.

Recensent hoort zonderlinge klanken

In 1890 klaagde het bestuur dat de repetities minder en minder werden bezocht, terwijl meer en meer de gewoonte ontstond slechts enkele avonden voor de uitvoering deel te nemen aan het samenspel. De uitvoeringen droegen het kenmerk van deze slechte gewoonte, niet zelden kreeg het orkest van bevoegde zijde ernstige aanmerkingen. Van de directeur vereiste dit een bovenmenselijke toewijding om de opgewektheid te behouden en zijn werk naar behoren te vervullen.

De muziekverslaggever van het Rotterdams Nieuwsblad, een man met een vlijmscherpe pen, lag in die tijd dan ook overhoop met de Symphonianen. Zijn cynische opmerking over het soms hinderlijk door elkaar spelen van allerlei passages van de orkestleden vóór een concert was geenszins misplaatst:

Er schijnen Chinezen te zijn, die dat het mooiste van een Europees concert vinden, maar ons publiek is daar minder verrukt van.

Bij een recensie over een mislukte symfonie van Svendsen kon de recensent de onvrede van de uitvoerenden wel beter begrijpen:

Van een stemming in het orkest was geen sprake en de heren streken en bliezen merendeels iets anders dan in de partituur stond; een meer zonderlinge dan onderlinge samenwerking. Dank zij de maatvastheid van de directeur, de heer Blumentritt, vonden de uitvoerenden elkaar steeds bij de slotmaat van elk stuk terug, een verrassende uitslag, waarop slechts de stokstijfste optimisten onder de toehoorders hadden durven hopen en die derhalve hunne harten van dankbare tevredenheid deed kloppen.

En een ander maal luidde de kritiek:

Een ietwat schuchter en aarzelend komend geluid, het keldergemiauw van een opgesloten katje gelijk, kondigde aan dat de begeleiding van Saint-Saëns' aria uit Samson et Dalila was aangevangen.

'Tal van droeve stonden'

Over een eerste hoboïst schreef de verslaggever:

Het was hoofdzakelijk de eerste oeboe, die de goede bedoelingen van haar heer en meester miskende en die dan ook in Mendelssohn's Trompetenouverture voortdurend met hem overhoop lag; tonen die zich boven de notenbalk verheffen vertikt het kleine ding te brengen. Het is derhalve de plicht van de oboïst zijn instrument eens een paar uren per dag over die ongehoorzaamheid te onderhouden, als de familie uit is en de meid om boodschappen.

Voor een journalist viel het ook niet altijd mee over een concert te moeten schrijven. Het volgende gedichtje kwam een verslaggever in gedachten, toen hij klaar stond om met knikkende knieën naar een concert van Symphonia te gaan:

Wat is 't vervelend journalist te zijn
Ik heb het ondervonden
Wat dank ik aan dat mooie vak
Reeds tal van droeve stonden.

Reeds drie nachten had hij geen oog kunnen dichtdoen, dat concert was hem steeds "als een spook komen aangrijnzen". Niet omdat hij vreesde het te moeten aanhoren, maar omdat hij genoodzaakt was erover te schrijven.

Natuurlijk waren er ook positieve geluiden. In 1895 kwam Symphonia met twee interessante noviteiten, namelijk de Serenade voor blaasinstrumenten van Richard Strauss (1864-1949) plus twee gedeelten uit de Suite in Canonform voor strijkorkest van Julius Otto Grimm (1827-1903).

Kunstenaar met hart en ziel

In 1896 kwam er een voorstel ook dames als werkende leden toe te laten. De vereniging zou er een 'attractie' bij krijgen en daardoor meer leden winnen. Voorzitter C.G. van Houten opperde echter een bezwaar: hij vreesde als gevolg hiervan een rookverbod tijdens repetities. De meerderheid wilde dit risico echter aanvaarden, maar men kwam niet tot een besluit.

Na 22 jaar wankelde het leiderschap van Blumentritt. Als hij geen belangrijke wijzigingen zou aanbrengen in zijn optreden of als er geen andere directeur kwam, dan stond liquidatie voor de deur, want zo kon het niet langer. In een gesprek met het bestuur merkte Blumentritt op dat hij met hart en ziel een kunstenaar was en nog volop plezier had in zijn vak. Hij deed wat mogelijk was, maar men kon hem toch niet verwijten dat hij moe was.

Als reden van de achteruitgang bracht hij naar voren dat bij de leden de liefhebberij verdwenen was: zij luisterden noch naar de directeur noch naar het bestuur. Klachten waren gemakkelijk in te brengen, maar niemand begreep het kolossale werk dat een directeur moest doen. En dat voor zo'n bescheiden salaris. Hij had gedaan wat mogelijk was maar kon geen wonderen verrichten en daarom kon hij met een rustig geweten vertrekken.

Moegestreden Blumentritt neemt ontslag

De fout was volgens Blumentritt dat er zoveel 'krukken' waren die hun viool nog niet konden vasthouden. Een bestuurslid reageerde daarop door te zeggen dat de directeur de plicht heeft ongeschikte leden te verwijderen. Het bestuur kwam tot de conclusie dat Blumentritt te netjes was en daarvan werd misbruik gemaakt. Een directeur moest tonen de baas te willen zijn. Nu wekte hij dikwijls medelijden op zoals hij aan zijn lessenaar stond voor een onrustig orkest.

Na enige bedenktijd diende Blumentritt op 1 januari 1897 zijn ontslag in. Hij kreeg het erelidmaatschap aangeboden, een ets van Beethoven en een aantal muzikale biografieën van Bach, Mozart en Wagner.

Ondanks het vervelende einde had Blumentritt een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en reputatie van het orkest. Hij stond op de bres voor vernieuwing. In 22 jaar speelde Symphonia onder zijn leiding 147 premières, zoals het Concert voor twee violen van Bach in 1885, Kol Nidrei van Bruch in 1886 en de derde symfonie van Bruch in 1888, het nooit uitgegeven Adagio voor klarinet en strijkorkest van Wagner in 1886, het Wiegenlied voor orkest van Marie Elisabeth prinses van Saksen-Meiningen in 1887 en een eerste uitvoering in Rotterdam van Mozarts Eine kleine Nachtmusik in 1894.

noten
  1. Notulen vergaderingen Symphonia in april en mei 1880.
  2. Wouter Hutschenruyter jr. in : N.R.C., 4 september 1936.
  3. Ibidem
  4. Notulen vergadering Symphonia, 12 juni 1896.

Georg Rijken, dirigent van 1896 tot 1936

Zou de toestand verbeteren met een nieuwe dirigent? Na Blumentritt verscheen begin 1897 Georg Rijken (1863-1948) op het dirigeergestoelte, regelmatig afgewisseld door Richard Hol (1825-1904).

Karikatuur van Georg Rijken

Als dirigent was Rijken leerling van Ludwig Felix. Brandts Buys (1847-1917) en Willem Kes (1856-1934). De nieuwe leider was een heel andere persoonlijkheid dan zijn voorganger: met tact en humor leidde hij de amateursvereniging en als dirigent had hij grote muzikale kwaliteiten. Het lukte hem dankzij zijn opgewektheid en geduld de zware materie van een bataljon min of meer geoefende rekruten te kneden en bewerken tot een tamelijk slagvaardig korps.

Eindelijk 'lieve jeugdige' vrouwen

Nadat in dat jaar nogmaals de toelating van dames als werkende leden werd besproken, waarbij de voorzitter weer zijn bezwaren kenbaar maakte en naar voren bracht dat dames geen routine hadden, nam men op 21 september 1898 het voorstel aan.

Op 15 december 1897 werd het orkest goed genoeg bevonden om in Utrecht een concert te geven als vervanging van het Utrechts Stedelijk Orkest. Hierover schreef een recensent:

Van de vele dilettantenorchesten nu, die ik ken, en heb gekend, heb ik nog geen ontmoet, waarbij het verschil met onze gewone goede orchesten zoo gering is, als dit bij Symphonia het geval is.1)

Ook Caecilia schreef lovend over het orkest: Hulde aan Rijken wat hij met deze heeren (pardon! Tegenwoordig werken er ook jonge dames mede) bereikt... Aan vele lessenaars lieve jeugdige vrouwelijke beoefenaars van de kunst! De recensent van het Muziekcollege vond dat hiermee de stelling van de gelijkwaardigheid der vrouw schitterend was bewezen.

Op de drempel van een nieuwe eeuw

In januari 1899 verscheen het eerste getypte jaarverslag. De heer Van Cleeff stelde voor om de werkende leden voortaan te informeren over de ontstaansgeschiedenis van het uit te voeren werk en het leven van de componist. De vergadering was echter unaniem van oordeel dat dit niet op de weg van Symphonia lag. Bovendien zou het te veel tijd kosten, terwijl men voor enkele stuivers van elke bekende symfonie een muzikale uitleg kon kopen. Ook zou men graag aan alle muziekscholen les in muziekgeschiedenis geven aan leden van Symphonia die dat zouden willen. Vooralsnog kwam men daarom niet tegemoet aan deze wens.

Het orkest bestond inmiddels uit 63 leden, onder wie negen dames. Er waren veertien eerste violen, negentien tweede violen, zes alten, elf cello's, drie fluiten, twee hobo's, drie klarinetten, drie trompetten, een fagot en een pauk.

Langzamerhand steeg het gehalte van de concerten en kwam er meer publiek. Wat betreft de uitvoering in 1902 van de Air uit de derde Suite van Bach merkte het bestuur in het jaarverslag op dat de recensent van het Rotterdamsch Nieuwsblad de mooie toon van de 'celli' bijzonder had geprezen, terwijl hij natuurlijk de eerste violen had bedoeld. De celli hadden in dit stuk immers slechts een begeleidende pizzicato-rol, de melodie was bij de eerste violen. Een kleine wraakneming van Symphonia.

Aanvaring tussen dirigent en hoboïst

Toch liep onder de directie van Rijken ook nog niet alles van een leien dakje. Het bestuur bracht naar voren dat hij enkele leden wat meer op hun fouten moest wijzen en wat beter op de blazers moest letten. Rijken probeerde deze kritiek te weerleggen met een voorbeeld:

De heer Van Alphen heb ik ook al gespaard, omdat hij in 't muziek maken oud geworden is. 't Is waar, zoo'n kranig blazer als hij geweest is, dat ieder zal moeten erkennen, de goede tijd als zóódanig is wel een beetje voor hem voorbij. Maar al te vaak komt overslaan en een minder goed embouchure voor. Krijg ik met den ouden Heer van Alphen aan de stok, dan zullen ook onmiddellijk zijn beide zoons tegenover mij staan. Wellicht was 't beter, de tweede hobo aan genoemde Heer op te dragen, maar ik geloof, dat de Heer van Alphen hiertoe niet te krijgen zal zijn. Ook ben ik bang, dat, wanneer hiertoe oneenigheid mocht ontstaan, door alle drie de heeren van Alphen ontslag genomen zou worden.2)

Het was zelfs zo sterk dat er tijdens een concert mensen in de zaal zaten die voortdurend opletten of ze weer een 'piep' van de hobo hoorden. Zoals voorzitter Van Houten destijds op het juiste moment zijn blaasinstrument had neergelegd, zo moest de heer Van Alphen dat ook doen.

Verder werd alles aan Rijken overgelaten. Op zijn voorstel een beroepsmusicus als eerste hoboïst aan te trekken, antwoordde Van Alphen: Dat gebeurt niet. Hij zou zelf wel eens goed gaan studeren. Eigenlijk zou Rijken onverbiddelijk moeten doorzetten en anders zou hij niet meer gaan dirigeren. Hij zou er boven moeten staan, maar dat was niet het geval.

Enige tijd later verzocht Rijken toch aan Van Alphen of hij voortaan alleen de tweede hobopartij wilde blazen. Hierop diende Van Alphen zijn ontslag in. Na een aantal onparlementaire uitdrukkingen tegenover zijn collega's bestuursleden, waarvoor hij onmiddellijk zijn excuus aanbood, beschouwde men het intermezzo als niet gepasseerd, mits hij gevolg gaf aan de wens van de directeur in het vervolg op de concerten alleen de tweede hobopartij te blazen. Het bestuur hoopte dat Van Alphen hiermee zijn ontslag zou intrekken.

'Ontstemmingsduiveltje'

Tijdens een concert in 1903 had Symphonia volgens een onbekende recensent geen 'beau soir' door het 'ontstemmingsduiveltje'. Een dergelijk kereltje bekommert zich niet om ontstemde blikken en duidelijk sprekende gebaren van de dirigent: het is er en het blijft en het steekt brutaal de draak met alle leidersbekwaamheden als een "aschemmers-omvergooiende straatjongen met de deftig-zelfbewuste hoogheid van een politie-agent".

Symphonia's concert had nogal wat uit te staan met plaagjes van dien aard. Rijken was een knappe dirigent die de orkestleden zichtbaar disciplinair in het gareel hield. Wel klonk vaak een grof en groot geluid om indruk te maken.

Toch heerste in de concerten van Symphonia meestal de geest van genoeglijke tevredenheid. Er werd met veel plezier gemusiceerd en geluisterd, uitbundig geapplaudisseerd en met glimlachjes geseind van podium naar stoelrijen en vice versa.

Op een avond was een vioolspelende stadgenoot nogal aanmatigend in de keuze van zijn stukken. Een recensent berispte hem daarvoor:

Waarom is het noodig dat ieder, die meer dan gewone bedrevenheid op een muziekinstrument verkrijgt, de bescheiden plaats welke voor hem gereserveerd is in den tempel der muzen, verlaat, om op een stallesplaats te gaan zitten. Want zoodra hij zich van daar verheft, om een woordje te spreken in de rei der gewijden, komt tempelwachter Critiek, tikt hem op den schouder en zegt: "Mannetje, hier is je plaats niet!" En meestal trekt de terechtgewezene zich dan hoogrood van woede terug en buldert verholen tegen den tempelwachter, die zijn plicht deed.

Namen van solisten vermeld op programma

Tijdens een vergadering in 1904 verzocht men de voorzitter opheldering te geven over het feit dat bij het laatste concert de solisten met hun volle naam op het programma stonden. De voorzitter had hiertoe eigenmachtig besloten omdat de uitstekende soliste mejuffrouw Wybauw uit Brussel alleen onder deze conditie wenste te zingen. Daarom had de voorzitter tegen de gebruiken van het orkest in besloten haar eisen in te willigen. Uiteraard moest toen de andere solist, de heer Stad, tevens met volle naam op het programma worden vermeld.

Iets dergelijks mocht niet meer voorkomen zonder de opinie van alle bestuursleden te hebben gehoord. De voorzitter stemde hier volkomen mee in, ook hij vond het plaatsen van initialen wenselijker. Wellicht om slechte recensies te voorkomen. Enkele jaren later veranderde men van gedachten. Op herhaald aandringen van de secretaris werden voor het eerst de namen van de solisten voluit op het programma vermeld. In het vervolg zou dit steeds gebeuren, maar wel in overleg met de optredende solisten.

Op 9 september 1904 vierde voorzitter Van Houten zijn zeventigste verjaardag. Hij werd benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Ook van hogerhand werd dus op prijs gesteld dat hij al ruim veertig jaar een belangrijke bijdrage leverde aan het muzikale leven in Rotterdam.

Bij een souper waaraan ook zijn echtgenote en dochter deelnamen, ontving hij enige stoffelijke blijken van waardering. Daarbij herdacht de secretaris hoe de heer Van Houten vanaf 1873 onafgebroken met vurige ijver de belangen van de vereniging had behartigd, eerst als een uitstekende hoornist en thans nog als paukenist, maar niet het minst als voorzitter.

Vrijgevig bestuurslid redt Symphonia

In 1908 dreigde een groot kastekort. Daarnaast was er geen enkel bewijs van goede wil betreffende het repetitiebezoek. Door het slechte resultaat was de zaal bij de concerten doorgaans maar half bezet. Het bestuur dreigde met collectief ontslag, want als dit zo zou blijven dan moest Symphonia worden ontbonden.

Een spoedige verandering was nodig, maar men was niet zo optimistisch. Voor weinig geld waren er veel goede concerten te horen, zoals uitvoeringen van het Residentie Orkest van Henricus Viotta (1848-1933) en het Utrechts Stedelijk Orkest onder leiding van Wouter Hutschenruyter jr. En de bezoekers bleven bij Symphonia weg als zij entreegeld zouden moeten betalen.

Justus Schreuder, ruim veertig jaren lid van Symphonia, zou het innig spijten als tot ontbinding moest worden overgegaan. Hij stelde voor het tekort tot 1908 voor zich te nemen. Deze woorden ontlokten een warm applaus. De voorzitter vroeg zich af: "Mogen wij dit wel accepteren?" Na veel gepraat aanvaardde het bestuur het aanbod onder hartelijke dankzegging. 3)

Dreigende opheffing wederom overleefd

De financiën bleven echter een zorgenkindje. Wat te doen? Minder vakmusici aantrekken? Solisten voor hun optreden laten betalen? Dit laatste was onmogelijk nu de solisten zelfs vergoeding van reis- en verblijfkosten vroegen. Dan maar concerten zonder solisten? Of donateurs zoeken onder de bemiddelde inwoners van Rotterdam?

Er zou worden geprobeerd nog één concert te geven. Daarna moest het bestuur voorstellen de vereniging te ontbinden, want zo wenste men niet langer te werken. De kosten van een concert bedroegen ƒ 590,-, maar er was slechts ƒ 131,66 in kas. Hoe moesten de meesters voor het concert worden betaald, de reiskosten van de solisten, de Groote Doelezaal, het schrijfloon, de rijtuigen, de boeketten?

Er kwam geen concert, wel een buitengewone vergadering met het voorstel tot ontbinding. Niet iedereen was het hiermee eens. De heer Knottenbelt bijvoorbeeld. Hij vergeleek Symphonia met een zinkend schip en noemde het een dure plicht van het bestuur aan boord te blijven. De voorzitter wees op de ongezondheid van het Symphonia-schip dat steeds op de klippen liep maar behalve het bestuur was de hele vergadering tegen ontbinding. En zo was ook deze dreiging van de baan. Symphonia had al die jaren weerstand geboden aan storm en wind en bleef overeind. 5)

Eerste prijs muziekconcours Parijs

Het hoogtepunt onder Rijkens bewind en tevens het keerpunt in het bestaan van Symphonia was het optreden van het orkest tijdens een internationaal muziekconcours in Parijs op 26, 27 en 28 mei 1912. Met algemene stemmen sleepten de Symphonianen hier de eerste prijs in de wacht in de Division Supérieure. Bovendien ontving Georg Rijken de Prix de Direction. De laatste prijs was niet in het reglement begrepen, maar werd door de jury gegeven als bijzonder bewijs van waardering voor zijn prestatie. De uitgevoerde werken waren de Ouverture Symphonique van Théodore Dubois (1837-1924) - oud-directeur van het Parijse Conservatorium - en de Ouverture Athalia van Felix Mendelssohn-Bartholdy.

Medaille eerste prijs muziekconcours Parijs in 1912

Maar Symphonia beleefde nog meer avonturen in Parijs, waarover onder meer de het bestuurslid Calkoen later vertelde in een artikels:

Een van de voorwaarden van deelneming aan het Concours was dat elk prijswinnend orkest een speciale uitvoering moest geven in een daartoe door het Comité aangewezen zaal, een uitvoering die ook voor het publiek 'tegen betaling' toegankelijk was. In ons geval was dat de Salle des Agriculteurs, ergens in de omgeving van het Luxembourg. Toen wij daar plichtmatig en volledig 's avonds om een uur of zeven arriveerden, vol ijver om ons beste muzikale beentje voor te zetten, vonden wij de zaal zowaar al bezet door enkele belangstellenden, waarschijnlijk in hoofdzaak leden van de Nederlandsche Kolonie in Parijs...

Maar toen kwam het pijnlijke: er was wel een podium, maar nergens waren muzieklessenaars. Nu hadden wij in Rotterdam wel allerbloedigst op ons programma gestudeerd, maar "uitwendig" spelen, dat durfden wij toch niet aan, al dacht het Parijse Concourscomité er blijkbaar anders over. Wij waren op het punt een gek figuur te slaan, zij het ook buiten onze schuld, toen Rosa (Spier) de situatie op een perfecte wijze redde. Zonder een spier van haar gelaat te vertrekken, nam zij alleen plaats op het podium, zette zich achter haar instrument en vergastte de aanwezigen op een uitvoering van Debussy's Danse Profane et Danse Sacrée. Iedereen was enthousiast en van de "cochons de payant", die daarna huiswaarts konden gaan, heeft voor zover ons bekend - niemand aan de kas zijn entrée teruggevraagd. Hulde! 6)

Aankomst orkest op station Beurs na concours in Parijs 1912

Heel Rotterdam verheugde zich over het succes van Symphonia in Parijs. Er was een feestelijke ontvangst aan het Beursstation, waar de stafmuziek van het korps Koninklijke Scherpschutters onze volksliederen en de Marseillaise speelde. De overwinnaars werden naar de gereserveerde eerste klas wachtkamer geleid, waar begroetingen door familieleden en bekenden plaatsvonden. Ook buiten het station op het Beursplein waren tal van mensen "te hoop geloopen" om de overwinnaars te begroeten. En in augustus 1912 publiceerden de lantaarnlichtopstekers een berijmde kermiswens waarin ook werd verwezen naar de Symphonianen:

Ja, zelfs Frankrijk hief de faam,
Van Rotterdam wèl hoog de naam,
"Symphonia" keert uit Parijs
Met de eerste en Directie-prijs!

Hoon en applaus wisselen elkaar af

Eveneens in 1912 vond een merkwaardig liefdadigheidsconcert plaats in de Sociëteit Harmonie, waarbij de zaal geheel gevuld was. Het orkest speelde het pianoconcert in a van Grieg, uitgevoerd door... de Meisterspiel-Phonola. Deze mechanische piano gaf via rollen niet alleen de noten maar ook de dynamiek en frasering van een interpretatie weer.

De bekende pianoleraar Johannes Sikemeier (1838-1920) hielp Rijken bij het instuderen van het pianoconcert op de Phonola. De Blüthner-vleugel produceerde mooie klanken, op initiatief van de vernuftige machinerie. Het was geen ideale vertolking, meer een machtsvertoon. De uitvoering werd gegeven ten bate van de Nederlansche Vereeniging tot Bestrijding van Lupus.

Bij een uitvoering in 1913 was het weer goed mis. De orkestleden maakten voordat het concert begon een geweldig lawaai bij hun pogingen hun instrumenten op één toonhoogte te stemmen. Men kon niet anders denken dan dat nu het ideaal van onderlinge zuiverheid was bereikt. Bij 'nader onderzoek' bleek dat geenszins het geval te zijn. Zelden waren de oren van de toehoorders van zo'n 'schrijnende' ontstemming getuige geweest.

Toch waren er ook pluspunten. Stadgenote Anna Lambrechts-Vos (1876-1932) vroeg aandacht voor haar nieuwe compositie Die heilige Sonne, voor bariton en orkest die onder haar leiding werd uitgevoerd. Zij kreeg luide toejuichingen, hoewel de uitvoering verre van gelukkig was.

Verder vroeg de knappe violist Niel Vogel aandacht voor een oud instrument dat hij in ere wilde herstellen: de viola d'amore, een veelsnarige viool, iets groter dan een alt. Hij legde veel eer in de voordracht van een werk van Carl Stamitz (1745-1801). De klank was "fantastisch schoon, een geluid vol kleur en tederheid".

Rijken vuurt aan en inspireert

Als op het programma alleen een werk voor het strijkorkest stond, dan werd gewoonlijk heel wat 'orenleed' van de gevoelige toehoorder weggenomen. Er was geregeld een stemmingsverschil tussen strijk- en blaasinstrumenten, waarbij vooral het koper hardnekkig op voet van oorlog bleef met de gezamenlijke zuiverheid.

Toch ging het langzamerhand crescendo met Symphonia. In 1915 verklaarde een recensent dat Rijken en zijn dilettanten excelleerden met een zeer fraaie verklanking van de tweede symfonie van Saint-Saëns. Dat had hij niet verwacht van die muziekmakende meesters in de rechten, groothandelaren en leraren. Rijken had er prachtig "den dril in". Hij duldde geen moment van verslapping, vuurde aan, inspireerde en zowaar, Saint-Saëns kwam er best af.

Minder geslaagd vond de verslaggever het dat er Duitse liederen werden gezongen:

Zou Symphonia met den zingenden juffrouwen, die haar concerten mogen illustreeren, de verplichting willen opleggen, het kleingoed van na de pauze te kiezen uit de Nederlandsche bakkerij? Een kriebelig gevoel, of we artistiek al door de centrale mogendheden zijn ingelijfd. En dat in een tijd dat we gemobiliseerd zijn voor onze onafhankelijkheid!

Maar er was wel weer een compliment voor de uitvoering van de Oxford-symfonie van Haydn in 1917:

Louterende en verkwikkende werking tegen het gevaar voor acute Strauss-vergiftiging of andere hedendaagse concert-ongemakken. De dilettanten vervullen ook thans nog een beschavingstaak: de verzorging van de schoonheid uit het verleden. En als zij het doen met zulk een goede uitslag als gisteravond, dan hoeft men zich niet te 'hoog' te voelen voor zulk gemusiceer.

Interieur van de Groote Doelenzaal uit 1844

Een orkest met deftige lieden

Secretaris Frits Pot, in een jubileumboekje uit 1952 mijmerend over het tijdperk Rijken:

De repetities vonden in die tijd plaats in de bovenzaal van Tivoli aan de Coolsingel waar men via de monumentale ingang, de 'fluwelen' marmertrappen, het grote bovenportaal en de brede deuren bij Symphonia kwam met allemaal deftige lieden. De hoboïst, de oude heer Hakkert, bleek nogal eens een vuil rietje te hebben, namelijk altijd als in plaats van de juiste toon er een eierleggende haan door het repetitielokaal kukelde.

Georg Rijken, altijd geduldig, stopte dan even en het (denkbeeldige) vuiltje werd met zorg weggeblazen. Dan ging het weer (er volgden namelijk 18 maten rust voor de hobo's) tot het volgende vuiltje. Maar op het concert, als de heer Hakkert tweede blies, dan liep alles gesmeerd?

De klarinet was van de heer Kolkmeyer, die niet altijd op de repetities kwam (dat kwam eigenlijk niemand). Hij stemde piano's voor Rijken en de Lange en kòn niet altijd. Trombone blies notaris Verlinden, die tijdens zijn ernstige ziekte tegelijkertijd aan longensport moest doen en bedrust moest houden. Dat was niet zo'n eenvoudige opgave. Hij vond de oplossing door op zijn bed trombone te gaan blazen.

Ook de stichter van de tegenwoordige auto-school Eilers blies trombone. Alle auto's van toen hadden van die toeters zoals je ze tegenwoordig niet meer ziet of hoort. Ik denk dat zijn trombone hem op het idee van de autoschool gebracht heeft. Hij blies blijkbaar nogal eens naast zijn toeter en op het haar-arme hoofd van de trompettist Jules Schoonheyt, want die blies ter repetitie meestal met zijn (bol)hoedje op 't hoofd.

Veel blazers hadden we toen nog niet. Het Residentie-orkest leende ons in die dagen de overige blazers. Als ik die rekeningen van toen nazie... En Anna de Groot, waar moet ik die plaatsen. Ze toetst, strijkt, veegt en zuigt, en doet allerlei wat een ander niet doet (of doen wil).7

Onder Rijkens dirigentschap traden veel bekende solisten op zoals de pianist Jan Odé (1906-1991), die op twintigjarige leeftijd bij Symphonia debuteerde met een eigen scherzo.

Symphonia krijgt predikaat 'koninklijk'

Pas na de Eerste Wereldoorlog vierde Symphonia haar vijftigjarig bestaan. Bij die gelegenheid werd het orkest "in de adelstand verheven". Koningin Wilhelmina verleende de vereniging het predikaat 'koninklijk'. Het bestuurslid Van Oorschot jr. had hiervoor overigens belangrijk werk verricht.

Brief betreffende predikaat ‘koninklijk’

Voorzitter en concertmeester Justus Schreuder constateerde in het programmaboekje van het concert op 25 november 1918:

De Rotterdamsche Dilettanten-Orkest-Vereeniging "Symphonia" en de rivier de Nijl, die overigens niets met elkaar uitstaande hebben, komen hierin overeen dat beider oorsprong vrijwel in het duister ligt.

Verder verzuchtte hij:

De instandhouding van een reeds zoo oude en gevestigde 'onderneming' als Symphonia is lang niet gemakkelijk; voordurende inspanning is er noodig om het peil niet te doen zinken, ook financieel! Want ons budget is door zaalhuur en assistentie zeer hoog en al is de jaarlijksche bijdrage voor de 'luisterende' leden zeer laag, het blijft een 'tour de force', om het aantal daarvan (thans ongeveer driehonderd) niet te doen slinken. We hopen maar dat er steeds genoeg Rotterdammers met piëteit zullen overblijven, die niet alleen vragen of er nu nog wel behoefte bestaat aan onze concerten, maar die inzien dat Symphonia niet gemist kan worden als milieu- en oefenplaats voor Rotterdamsche jonge en oude muziekbeoefenaars-uit-liefde.

De kwantiteit evengoed als de kwaliteit der uitvoeringen onzer vak-orkesten is de laatste jaren zoo toegenomen, dat er natuurlijk van concurrentie met hen, door ons, geen sprake meer kan zijn. De eischen van het publiek zijn juist daardoor steeds hooger geworden, zoodat wij daaraan voortdurend moeilijker kunnen voldoen, al zijn ook wij vooruitgegaan. Het bezwaar dat voor den muziek-dilettant persoonlijk geldt, gebrek aan tijd voor de studie, weegt dubbel zwaar voor het dilettanten-orkest.

Slechts één avond per week komen wij een paar uur bij elkaar, terwijl ieder beroeps-orkest van eenige beteekenis, bijna dagelijks repeteert. Daaruit volgt, dat in die lange tusschenruimte weer een groot deel van het aangeleerde en ingestudeerde verdampt. Voeg daarbij het gebrek aan tucht, dat altijd voorkomt waar men uit 'vrijen wil' iets tot stand wil brengen (de wil is dikwijls zoo zwak en de afleidingen zijn vele!) en het is duidelijk dat op die repetities, te weinig in aantal, het aantal repeterenden vaak veel te klein zal zijn. Het vereischt van directeur en bestuur heel wat herderlijke aanmaningen, om de kudde tamelijk bij elkaar te houden en fatsoenlijk voor den dag te komen op de drie uitvoeringen, die wij elk jaar geven en die voor het orkest gewoonlijk bestaan uit een Symphonie en een paar ouvertures of andere kleine nummers.

Feestelijk concert in zee van bloemen

Het concert vond plaats in de feestelijk verlichte Groote Doelezaal met een zee van bloemen. Medewerking verleenden onder meer Rosa Spier (1891-1967) en Anna Lambrechts-Vos (1876-1932). Symphonia speelde werken van Bach, Von Gluck, H?ndel, Mendelssohn, Saint-Saëns en Von Weber.

In een brief van Van Oorschot jr. aan Wouter Hutschenruyter jr. valt te lezen dat laatstgenoemde eveneens meewerkte aan het concert:

...Werkte U nog niet als Altist aan dit Herdenkingsconcert mede, door den Heer Rijken en ons allen zóó op prijs gesteld! U kwam op Zondagmorgen, met Uw kist onder Uw arm in ééns voor ons staan met de vraag: "Is er nog een plaatsje voor mij bij de Alten?". Een hoeraatje ging er op!... Wat waren wij vereerd!...8)

Amusant is het verslag van een concert in februari 1919:

Als laatste onderdeel van het concert werd de Ouverture Ph?dre van Massenet ingezet. Het was al laat en enkele houtblazers moesten hoognodig naar Den Haag. En toen gebeurde het vermakelijke: terwijl men in de zaal zat te bevriezen, dooide de orkest-schots af. Telkens verdween een gedeelte in de vorm van een der Haagsche helpende geesten, - er waren er héél wat onder ons gezegd - die den trein nog wilden halen. Roef, daar stond er wéér een op, pakte zijn instrument in en éclipseerde. Gelukkig, dat het er met Phèdre niet zoo bijzonder op aan-komt. O, notaris, hoboïst! Gij, die een kwartier te laat zijt verschenen, met welk een zware schuld hebt gij uw geweten jegens Symphonia belast! Goddank, gij hebt een zeer brééden rug!

Repeteren tot vroeg in de ochtend

Een grote wens was om nieuwe werkende leden te vinden die een blaasinstrument bespeelden. Het meest welkom waren hobo?sten, hoornisten en bassisten. Dus alle instrumenten die men in de muzieksalon niet durfde mee te brengen waren bij Symphonia op hun plaats. Het was de bedoeling de dure beroepsmusici te vervangen. Vooral een harpiste was een dure kracht en daarom zou zij als lid met open armen worden ontvangen. Voor alle zekerheid schreef de secretaris er achter: "In figuurlijke zin natuurlijk."

Maar Symphonia ging, wat voordracht en expressie betrof, steeds beter de puntjes op de i zetten en onder een vakman als Rijken was dat een verheugend feit. Het verhaal deed de ronde dat een van de repetities waarbij een 'zwaar' werk werd ingestudeerd dat Rijken maar niet naar zijn zin kon krijgen, heeft geduurd tot 's morgens acht uur.

Alleen de stemming van het orkest spotte nog steeds met alle welwillendheid. Er ontstonden allerlei akkoorden die de zaligheden lieten voorproeven van een paradijs waarin het kwart-tonenstelstel zal worden 'gehuldigd'. Er was een duurzame onenigheid op de weg van de zuiverheid tussen houten blaasinstrumenten onderling en de hoorns. Het geluid was soms meer een uiting van buikpijn dan van hartzeer.

Toch waren er ook verrassende concerten zoals een uitvoering van Haydns tweede symfonie die zo uitnemend klonk dat menig ensemble van vakmusici het de dilettantenvereniging niet zou hebben verbeterd.

Crisis treft Nederland èn Symphonia

De noodkreten om meer werkende leden gingen echter in de ruimte verloren: "Weer enige meters afgegleden op de helling die naar de afgrond voert." Er waren in 1932 nog maar 40 orkestleden.

In die tijd verdween Symphonia enigszins uit het licht van de publiciteit. Verschillende oorzaken ondermijnden de welvaart van de oude vereniging. De sport was er de oorzaak van dat muziek niet meer algemeen werd beoefend, zodat er onvoldoende aanvoer van jongeren kwam.

De laatste jaren verergerde dit euvel door de mechanisering van de muziek: grammofoon en radio verminderden het aantal dilettanten met het noodlottige gevolg dat het aantal werkende leden van Symphonia nog sterker afnam. Dit vormde een handicap voor de uit te voeren werken.

Ook de economische malaise gooide roet in het eten. Mede door de afname van het aantal donateurs kwam het bestaan van het orkest alweer ernstig in gevaar. Zou Symphonia een crisisslachtoffer worden, terwijl het toch eigenlijk een culturele taak had te vervullen? Het orkest wilde juist de jongeren vertrouwd maken met grote muziekwerken en de muziekstudie bevorderen om in de materialistische tijd de muziekminnaars in de gelegenheid te stellen zich enkele ogenblikken te onttrekken aan de materiële narigheid.

Recensenten weer welkom

Maar had Symphonia het gebrek aan publiciteit niet aan zichzelf te danken? Gezien de vaak slechte en hatelijke verslagen van de concerten had het bestuur de recensenten niet meer uitgenodigd voor de uitvoeringen.

Met lichte verbazing constateerde de Nieuwe Rotterdamsche Courant:

Wanneer Symphonia in de jaren dat wij - op verzoek! - de uitvoeringen niet bijgewoond hebben, altijd zoo goed gespeeld heeft als gisteravond, zouden wij er bijna toe komen het critiek-werende bestuur licht verwijtend aan te kijken! 9)

De nieuwe Doelenzaal uit 1934

De Maasbode schreef op een soortgelijke manier:

Na enigen tijd 'onder elkaar' gewerkt en geconcerteerd te hebben achten de Symphonia-leden het thans weer oirbaar, hun prestaties opnieuw te doen beluisteren door 'de krant'. Laten wij direct zeggen, wat Symphonia gegeven heeft, is het beluisteren alleszins waard geweest. Haydn - Mendelssohn - Schubert, alles klonk zoals het moest. 10)

Rijken vertrekt met weemoed

In 1933 deed het gerucht de ronde dat Symphonia voorgoed afscheid had genomen van haar bezoekers en vereerders met een curiositeitenprogramma waarin onder meer het Fagotconcert van Carl Maria von Weber. Alle recensenten waren het erover eens dat een fagot als solo-instrument niet bruikbaar was.

In 1936 moest het orkest afscheid nemen van zijn dirigent Georg Rijken. Ondanks zijn nog altijd vitale uitstraling wenste hij te vertrekken. Op 72-jarige leeftijd nam hij na vijftig jaar afscheid van zijn Gemengd Koor dat zich oploste in het Toonkunstkoor en na ruim veertig jaar en 120 concerten verliet hij ook Symphonia. Het afscheidsconcert in de Groote Doelezaal was indrukwekkend met werken van Schubert, Bruch, Mendelssohn en Von Weber met de medewerking van solisten, koor en orkest. Rijken kreeg een geestdriftige huldiging, al was de stemming eerder weemoedig dan feestelijk. Hij werd benoemd tot erelid van Symphonia.

Zonder zijn inkomsten van koor en orkest was het in die crisisjaren armoe troef zoals blijkt uit de brieven van Rijken aan Wouter Hutschenruyter jr., destijds steun en toeverlaat voor vele musici gezien alle brieven die hij kreeg en schreef:

... Hoe wij er in hopen te slagen in ons benedenhuis te blijven wonen. Sinds ongeveer een half jaar woont bij ons in een dame die zangles bij mij neemt en, uit vriendschap en om ons te helpen, haar intrek bij ons heeft genomen. Zoodoende zal het, wanneer ik de honoraria van Gemengd Koor en Symphonia moet derven, mogelijk zijn op bescheiden voet ons eindje te halen...11)

Een paar maanden later schrijft Rijken:

... Ofschoon ik het noodig vind nu mijn directies neer te leggen alvorens pers en publiek gaan opmerken, 'dat ie aftands wordt' spijt het mij toch om het mooie werk en misschien nog meer om de ƒ 600,- die ik zoowel bij gemengd Koor als bij Symphonia verdiende. Een leelijke veer uit mijn staart! Enfin, wij zijn gezond!12)

noten
  1. Archief Jules Zagwijn in : Gemeentearchief Rotterdam, inv. Nr 16
  2. Notulen vergadering Symphonia, 20 februari 1904
  3. Idem, 29 april 1908
  4. Idem, 1 maart 1909
  5. Idem, 19 september 1910
  6. W.E. Calkoen in : Symphoniakroniek 1952, p 25.
  7. F. Pot jr. in Symphoniakroniek 1952, p. 28
  8. G. van Oorschot jr. in een brief aan Wouter Hutschenruyter jr. dd 11 mei 1936 in : Haags Gemeentemuseum
  9. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 20 december 1932
  10. De Maasbode, 20 december 1932
  11. Georg Rijken in een brief aan Wouter Hutschenruyter jr. dd 21 oktober 1935: in Haags Gemeentemuseum.
  12. Idem dd 1 februari 1936.

Toon Verhey, dirigent van 1936 tot 1938

De periode van 1936 tot 1938 - ook een record maar dan in de andere richting - onder dirigent Toon Verhey jr. (1894-1958) mag met recht opzienbarend worden genoemd. Ondanks de zeer bescheiden vergoeding die hij van het orkest ontving. Verheij kon evenals Mahler zeggen: "Ich habe mein Zeit hoch gesteckt."

Dirigent Toon Verhey

Het 'lief dilettantisme' voorbij

Symphonia begon aan haar tweede jeugd, de tijd van 'lief dilettantisme' was voorbij. Het jaar begon met 36 werkende leden, een laagterecord. Maar in de korte tijd schoolde Toon Verhey het orkest om tot een subliem ensemble door elke dag groepsrepetities te leiden waar de vonken vanaf vlogen. Tijdens de eerste gezamenlijke repetitie dachten de orkestleden: "Aanstaande week zouden wij het Concertgebouworkest kunnen vervangen!"

"Maar nee", zei de nieuwe dirigent, "Niets deugt ervan, niets." Bij de eerste repetitie kwam men nauwelijks verder dan de eerste maat van het eerste deel van het eerste nummer. Alle partijen werden door Verhey met ongelooflijke ernst en geduld, foutloos bijgewerkt. "Aan U ze ook foutloos en juist te lezen en te spelen."

Bij de uitvoeringen van onder meer de pianoconcerten van Willem Pijper (1894-1947) en Hugo Godron (1900-1971), de derde symfonie van Anton Bruckner (1824-1896) en de vierde symfonie van Johannes Brahms (1833-1897) stelde hij dezelfde eisen als aan een beroepsorkest.

Over de concertpianist Jacques de Monchy schreef de NRC:

De heer De Monchy heeft op merkwaardig beheerschte en rhytmisch vaste wijze zijn partij gespeeld; mocht hij een enkele maal iets meer op den voorgrond hebben kunnen treden, zoo staat daartegenover, dat men voelde hoe zeker hij van zijn zaak was, met welk juist begrip hij deze muziek vertolkte en welk een voortreffelijk pianist hij getoond heeft te zijn. Ook het orkestspel was in de begeleiding van dit werk op verrassend solide basis gebouwd. Het was een uitstekende gedachte onmiddellijk het werk van Pijper te herhalen, hetwelk met bewonderenswaardig ?lan slaagde; wij gelooven dat deze maatregel zeer door het publiek gewaardeerd werd en veel bijgedragen heeft deze, velen nog niet al te vertrouwde muziek, een sterker indruk te doen achterlaten.1)

Het Rotterdamse socialistische dagblad Voorwaarts voegde daar nog aan toe:

Geen programma zonder een Nederlands werk, zo luidt ongeveer het devies van Symphonia, en als resultaat van dit streven deed zich het unieke en vrijwel onbegrijpelijke feit voor, dat een vereniging van dilettantenmusici kon annonceren: Concert voor piano en orkest van Willem Pijper. Alstublieft! Moeilijker taak is er voor amateurs welhaast niet te denken, maar "Symphonia" had er blijkbaar enorm hard op gewerkt en er kwam een uitvoering tot stand die er waarlijk wezen mocht?. Een uitvoering geheel vrij van stunteligheden?.

Een uiterst curieus feit, dat den muziek-referent zelfs voor enige moeilijkheden plaatst. Want daar stáát hij nu met zijn theorie, dat lekenspel in principe de taak van den vakman moet mijden en inzonderheid op muzikaal gebied zijn stof moet zoeken, hetzij bij de (nog zeldzame) speciaal geschreven lekenmuziek, hetzij in de voor-romantische periode die zowel om technische als om ideële redenen zeer bruikbaar materiaal voor den amateur-musicus oplevert?. Leden van het orkest hebben ons verzekerd, dat de nieuwe dirigent hun niet alleen in technisch opzicht veel leert en bijvoorbeeld reeds vñór de eerste repetitie alle "vingerzettingen" en "adempauzen" in de partijen heeft ingeschreven?. Opvoedend werk van hoge betekenis? 2)

Het werk van Pijper uit 1927 getuigt van een zeer persoonlijke, hartstochtelijke schoonheid met lyriek en een meeslepende romantische aantrekkelijkheid, veredelde jazz-effecten en exotische klankbeelden.

Nederlandse muziek 'magistraal' uitgevoerd

Het waren topjaren van hard werken met vooral aandacht voor de Nederlandse toonkunst en Nederlandse solisten. De pers sprak dan ook over 'magistrale uitvoeringen':

Aan de hand van den heer Verhey waagde zich Symphonia voor het eerst op het met voetangels en klemmen bezaaide terrein der moderne en half moderne muziek. Het resultaat was werkelijk verrassend.3)

En in het programma stond: "Een grooter, vollediger bezet orkest van muziekliefhebbers zult U waarschijnlijk nergens ter wereld vinden." De bezetting bestond uit 75 musici, onder wie 23 blazers, en het was wellicht het stoutmoedigste 'liefhebberijorkest' in het land. Het durfde programma's aan die zich onderscheidden door grote oorspronkelijkheid en het deinsde wat de klassieken betreft zelfs niet terug voor de Vierde van Brahms.

Het Rotterdamsch Nieuwsblad schreef:

Met recht mag men zich afvragen, of de doorsnee-Rotterdammer zelf wel beseft, hoe interessant het aspect van het muziekleven in zijn stad is... Geen stad biedt, wanneer het op collectief musiceeren aankomt, zooveel merkwaardigs. Concertgebouw- en Residentie Orkest concerteeren hier naast het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest, dat een merkwaardige ontginningsarbeid verricht, daarnaast bezit Rotterdam een eigen Kamerorkest, dat inzake interessante programma's ook een reputatie heeft verworven en gisteravond heeft het Rotterdamsche dilettanten-orkest, de Koninklijke Orkest Vereeniging Symphonia, een zeer goed bezette Doelezaal tot verbazing gebracht met enkele muzikale daden, die voor een dergelijk ensemble gerust adembenemende stunts mochten worden genoemd.

En om nog even op het typisch Rotterdamsche muziekleven door te gaan, er bestaat niet alleen een reeks uitvoerende apparaten, er leeft in deze stad ook een publiek, dat buitengewoon ontvankelijk is voor en open en vrij staat tegenover het nieuwe, zeer voornaam detail, want het bepaalt wel degelijk ook de vooruitstrevende tendensen van veel programma's in Rotterdam.4)

Dat laatste gold ook voor Symphonia dat programma's bracht waarvoor een beroepsorkest zich niet hoefde te schamen. Integendeel, men wenste zelfs dat een of ander beroepsorkest dat als internationaal uithangbord van het Nederlandse muziekleven fungeerde evenveel zin voor het verlaten van platgetreden muzikale paden zou vertonen.

Wim Jansse maakt jaarverslagen op rijm

Violist Wim Jansse maakte sinds 1938 ieder jaar een verslag op rijm. Na het eerste concert onder Verhey schreef hij:

Toen Georg Rijken was vertrokken
Aan wie ieder was gewend,
Zijn wij allen eerst geschrokken
Van de nieuwe dirigent,
Want hij vroeg ons één voor één
Maar goed spelen deed er geen.

In het verdere verloop van het gedicht:

En nooit werd van enig kunstwerk
Ons de schoonheid zó ontvouwd
Als wanneer U met ons allen
Aan een werk van Bruckner bouwt.
En zelfs Badings en Landré
Speelt Symphonia thans mee.

En naar aanleiding van de repetities voor het pianoconcert van Pijper onder leiding van Verhey:

Na de eerste drie, vier maten
Gaat het stokje alweer neer
Wij moeten dan opnieuw beginnen
Dat gaat zo vijf en twintig keer...
En aan 't slot van een repetitie
Wordt ons dan tot troost gezegd:
"Pijper ging beroerd, dat weet je
Beethoven! Tien keer zoo slecht."

Voorzitter De Vries vertelde dat hij vanaf de kinderstoel in alle mogelijke orkestjes en orkesten had gespeeld. En hij had nog slechts één wens, namelijk eenmaal onder 'een Mengelberg' te mogen musiceren. Hij achtte die wens met Toon Verhey in vervulling gegaan. De pers schreef: ....Het kan niemand ontgaan zijn, dat Verhey de partituur als een meester beheerschte. Men moest dezen zeer begaafden kunstenaar eens de gelegenheid geven een onzer groote orkesten te leiden. Hij zou dat ruimschoots verdienen. 5)

Uit Verhey's sollicitatie naar de vacante dirigentenplaats bij de Haarlemsche Orkestvereeniging kon men opmaken dat zijn aspiraties inderdaad een andere richting uitgingen dan die van het bestuur en de leden van Symphonia, zodat hij na betrekkelijk korte tijd de leiding weer heeft neergelegd. Maar in die twee jaar had hij wel het zelfvertrouwen van de orkestleden hersteld.

noten
  1. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 21 december 1937
  2. Voorwaarts, 21 december 1937
  3. De Rotterdammer, 21 december 1937
  4. Rotterdamsch Nieuwsblad, 21 december 1937
  5. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 13 april 1937

Bertus van Lier, dirigent van 1938 tot 1942

De 32-jarige Bertus van Lier (1906-1972), leerling van Willem Pijper, volgde in 1938 Toon Verhey op als dirigent. Hij werkte op dezelfde manier als Verhey. Op het eerste programma van dat jaar speelde Van Lier de tweede symfonie van Henk Badings zowel aan het begin als aan het eind van het programma om het publiek eraan te laten wennen.

Dirigent Bertus van Lier

Van Lier zet professionalisering voort

De recensent van het Rotterdamsch Nieuwsblad was weer enthousiast:

Bertus van Lier heeft reeds dadelijk zijn keuze gedaan tusschen de twee mogelijkheden: het voor dilettanten bereikbare en het onbereikbare. Hij heeft het onbereikbare gekozen. Men dacht meermalen tijdens de kritieke plaatsen in Bading's Tweede Symphonie aan het motto uit Faust II, dat Stefan Zweig boven zijn karakteristiek van Toscanini plaatst: "Den lieb ich, der Unmögliches begehrt."

Inderdaad heeft Van Lier het onmogelijke nagestreefd, toen hij voor een dilettantenorkest zijn keus op Bading's Tweede vestigde, maar hij is met zijn hoogen greep stellig in onverwacht gunstige mate geslaagd, want men heeft het opus van Badings, zoo niet altijd naar den letter, dan toch naar den geest gehóórd...

Die ietwat roekelooze Symphonia-onderneming keerde dus hoog, artistiek dividend uit, doch op de hachelijkheid werd, onbewust een zeker niet gewild, nog eens gewezen tijdens het experiment der herhaling aan het einde van het concert. Van Lier keek reeds de zaal in met den blik eens veldheers, die getrouwheid van zijn scharen meet: het viel hem zéér mee. De gelederen waren voor de tweede operatie nauwelijks gedund. De spanning bij het orkest had echter meer geleden....

In het Allegro vivace werden stukken gemaakt, men was het over het tijdstip van aankomst niet met elkaar eens en onmiddellijk werd een hernieuwde poging gewaagd, waarin zoowaar de oude spanning terugkeerde en de Ikaros-vlucht zonder noodlanding afliep. In analogie met jongleurs, die soms opzettelijk een truc missen om de moeilijkheid te demonstreeren en het succes te stimuleeren, was de bijval thans zo mogelijk nog grooter dan de eerste maal. 1)

'Ultramoderne' muziek niet bij allen geliefd

Van Lier durfde het ook aan avant-garde muziek te laten horen. Aan het eind van een programma met Haydn, Wolf en Wagner plaatste hij de Passacaglia van Anton Webern die voldeed aan zeer aanzienlijke eisen. Volgens Van Lier leerde de ervaring dat de leden van het orkest, na aanvankelijke klachten over "gebrek aan melodie", al spoedig tot een houding van liefde en bewondering tegenover de eerst zo vreemd aandoende muziek kwamen.

Maar dacht iedereen er wel zo over? Bibliothecaris Mersel in ieder geval niet. In een brief aan het bestuur schreef hij:

Aan het einde van ons concertjaar neem ik de vrijheid U langs dezen weg mijn opinie kenbaar te maken over het instudeeren en uitvoeren van ultra-moderne werken, waarvan Symphonia dit jaar enkele op het programma heeft gehad. Het instudeeren van deze werken,met name de composities van Pijper, Bading en Webern, was allerminst een genoegen, dikwijls uitermate vervelend, ja soms een kwelling.... Symphonia moet ongeveer vier maanden, dat wil zeggen te lang studeeren op een modern werk....

De capaciteiten en goede wil van de leden zijn veelal beter en mooier werk waardig.... Om op de hoogte te komen van nieuwe capriolen in het muzikale leven kan men 's Zaterdagmiddags bij het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest college loopen.2)

De oorlog komt, het orkest speelt door

In het Rotterdamsche rampjaar 1940 verloor Symphonia door het Duitse bombardement niet alleen het repetitielokaal maar ook alle bezittingen, zoals de gehele bibliotheek, pauken, bassen, lessenaars en dirigentenpodium. Dat overkwam ook het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest. Onder de leden van Symphonia waren geen slachtoffers. Overigens bewaarde secretaris Frits Pot het vrij omvangrijke archief gelukkig thuis. Ondanks enige hachelijke situaties en vele omzwervingen is deze verzameling documenten uiteindelijk intact gebleven.

Na het bombardement ging het orkest niet bij de pakken neerzitten. In juli 1940 was er alweer een bestuursvergadering waarna snel de eerste repetitie volgde. Het bestuur gaf per circulaire uiting aan zijn menig dat de leden meer dan ooit behoefte zouden hebben aan het maken van muziek. Daarom besloot men in overleg met de enthousiaste nieuwe dirigent Bertus van Lier een niet al te zwaar programma in te studeren.

De eerste repetitie was in het Corner House aan het Mathenesserplein en de leden werd verzocht lessenaars en eventuele reserve-instrumenten mee te brengen. Door de spanningen van de oorlog nam de behoefte aan goede muziek toe: alle leden waren present en er kwamen zelfs verscheidene nieuwe leden bij.

Concert voor slachtoffers van bombardement

winterhulp Vanwege de verduisteringsmaatregelen zou het eerste concert in oorlogstijd 's middags om half drie worden gegeven in de uitverkochte zaal van Odeon aan de Gouvernestraat, die wonderwel gespaard was gebleven. De opbrengst was bedoeld voor de Rotterdammers in de evacuatie-noodtehuizen. De procureur-generaal in Den Haag gaf echter geen toestemming want die werd voor liefdadigheidsconcerten uitsluitend verleend door de gewestelijke directeur van Winterhulp. Dat was een door de bezetters in het najaar van 1940 in het leven geroepen 'filantropische' instelling.

Het bestuur bevond zich dus in een dwangpositie: alle kaarten voor het concert waren verkocht, veel vooraanstaande Rotterdammers zouden het concert bijwonen, de zaal was gehuurd en een persconferentie belegd.

Met grote tegenzin werd daarom contact gelegd met de directeur van Winterhulp. Hij gaf toestemming het batig saldo zonder tussenkomst van zijn organisatie direct over te maken aan het bestuur van de noodtehuizen. Echter onder voorwaarde dat op de programma's werd vermeld dat het concert werd gegeven onder auspiciën van Winterhulp. Tegen dit laatste protesteerde het bestuur van Symphonia maar men ging uiteindelijk toch overstag.

Spelen voor nieuwe instrumenten

Deze gang van zaken was het bestuur zeer onwelgevallig en bij het volgende concert probeerde men de inmenging van de nationaal-socialistische instelling te verhinderen door de opbrengst te bestemmen voor vervanging van de verloren gegane muziekbibliotheek en instrumenten.

Het orkest speelde onder meer het enige werk uit de bibliotheek dat gespaard was gebleven, doordat het was uitgeleend: de Petite Suite van Debussy in de orkestratie van Paul Henri Busser (1872-1973). Nu was het een curiositeit en het begin van een nieuwe bibliotheek. Bovendien schonk Van Lier een bijdrage aan de wederopbouw door een schenking van Schuberts vijfde symfonie.

Voorwaarts schreef:

Het feit, dat alle solisten van deze middag leden van het orkest waren, geeft wel een hoog denkbeeld van de 'standing' van dit liefhebberij-orkest, en deed ons denken aan de uiting van een Duitser, die in de 18e eeuw Nederland bereisde en vond, dat de liefhebbers hier verder in de muziek waren dan de meeste beroepsmusici in zijn land!3)

Helaas waren de kostbare bonbons die in de pauze zouden worden verkocht ten bate van het goede doel terechtgekomen bij een kinderfeest in hetzelfde gebouw. Wat zullen die kinderen gesmuld hebben!

Joodse leden moeten orkest verlaten

In november 1941 verschenen de eerste Duitse 'jodenverordeningen' waardoor een tiental leden geen lid van de vereniging kon blijven. Joden mochten van de bezetter niet langer deelnemen aan concerten in openbare ruimtes.

Voorzitter Dr. J.H.E. de Vries in 1938

Als protest tegen deze smaad verliet een aantal niet-joodse leden het orkest. Daarnaast waren meerdere leden ten gevolge van het bombardement op de stad naar elders vertrokken. De dirigent liet weten dat het hem niet mogelijk was onder deze omstandigheden verder te werken met Symphonia. Wel werd nog enige tijd onder zijn leiding gerepeteerd met de Joodse leden van het orkest ten huize van voorzitter De Vries in de Groenlandstraat, maar ten slotte kon ook dat niet meer en zo werd voor Symphonia het tijdperk Van Lier afgesloten.

Het bestuur bevond zich in een netelige positie omdat het voortbestaan van Symphonia op het spel stond. Secretaris Frits Pot jr. - de latere initiatiefnemer van het naoorlogse Groothandelsgebouw - deed een beroep op de leden om het voor opheffing te bewaren:

Onze vereeniging bestaat tachtig jaar.... Veel moeilijkheden onder meer in ongeveer 1928: er kwam een voorschrift van het Episcopaat, dat Roomsch-Katholieken niet meer lid mochten zijn van een Vereeniging , tenzij deze uitsluitend Katholieken bevatte. Dit kostte ons leden, ik herinner mij er enkele nog zeer goed. Deze wilden graag blijven, maar mochten niet van Hoogerhand... Niemand dacht er over na om de Vereeniging nu maar te liquideeren... wij werkten door, ook zonder R.K. leden. Van 1917 tot 1936 stonden we onder dwang met betrekking tot de stukken die we spelen mochten in verband met Auteursrechten. Maar we dachten niet aan opgeven.4)

Repetities in Zeemanshuis

De repetities begonnen weer, nu op zondagmorgen om de drie weken, maar tot een concert kon het niet meer komen. Dat hield mede verband met de Nederlandsche Kultuurkamer, ingesteld door de Duitse bezetter op 25 november 1941. Iedereen die het vak van kunstenaar, schrijver, muzikant of podiumartiest wilde uitoefenen moest zich bij deze organisatie aanmelden.

Eerder dat jaar kreeg Symphonia een repetitieruimte aangeboden in het Zeemanshuis aan de Veerhaven. Toevallig was dat de plaats waar zich de feestzaal bevond voor het grote muziekfeest in 1854. Het nieuwe repetitielokaal, gelegen aan de Maas en omringd door Duitse hoofdkwartieren, achtte men in verband met de Engelse bombardementen niet zo'n veilige plaats, maar het bestuur besloot in het Zeemanshuis te blijven.

Kwam het in het begin nog voor dat de koperblazers midden in de winter hun kragen moeten opzetten omdat er weliswaar een deur aanwezig was maar de hele voorgevel van het gebouw bleek te ontbreken, later was alles in orde en in de pauze was de grote ronde kachel een aantrekkelijke plek vanwege de ongekend strenge vorst.

Door de beperkte tramverbindingen en het tekort aan fietsen werden de repetities steeds slechter bezocht, maar een groepje getrouwen werkte door. Bestuursvergaderingen werden gehouden in de huizen van de bestuursleden, waar vertrouwelijker, opgewekter en vruchtbaarder kon worden vergaderd.

Conflict met Nederlandsche Kultuurkamer

Van de Nederlandsche Bond van Dilettantenvereenigingen ontving het bestuur in 1942 een brief dat men nog geen gegevens van Symphonia had ontvangen. Lidmaatschap was verplicht. Het bestuur moest zijn verzuim herstellen en zich aansluiten bij de bond als "harmoniegezelschap, fanfaregezelschap, arbeidersmuziekvereeniging, christelijke muziekvereeniging of volksmuziekvereeniging"

Secretaris Pot antwoordde dat geen van deze beschrijvingen op Symphonia van toepassing was:

Wij vinden onze leden onder arbeiders zoowel als onder doctoren, kantoorpersoneel en alle mogelijke andere bevolkingsgroepen. Wij hebben trouwens onze leden nooit gevraagd tot welke maatschappelijke groep of tot welke Godsdienst zij behoren, en dit interesseert ons, als Muziekvereeninging ook allerminst. Wij menen verder dat aanmelding onzerzijds bij de Kultuurkamer niet gewenst was of is.

Wij werken voorlopig niet mee aan de weergave van Kultuurgoed, zijnde dat iedere kunstverrichting welke voor publiek waarneembaar wordt gemaakt. Ons dilettantenorkest is tengevolge van het uittreden der Joodse leden, van de nachtelijke evacuatie van vele Rotterdammers tengevolge der bombardementen, van de verkeersmoeilijkheden en de verduistering, tengevolge waarvan de repetities naar de Zondagmorgen moesten worden verzet, en van anderen redenen, van plusminus 78 orkestleden tot een dusdanige bezetting ingekrompen, dat van concerten of zelfs van enigerlei volledige repetities niets kan komen...

kultuurkamer Het antwoord van het Muziekgilde der Nederlansche Kultuurkamer, afdeling Volksmuziek, kwam al na enkele dagen:

Als dilettantenorkest is Uwe muziekvereeniging sedert 1 januari 1942 automatisch aangesloten bij de Bond. Gezien de toon waarin Uw schrijven is gesteld, meen ik goed te doen U te wijzen op de verplichting ook van Uwe vereeniging de Verordeningen na te leven. Zoo U dat niet doet zal ik niet aarzelen disciplinaire maatregelen tegen Uw bestuur aan den Commissaris voornoemd te adviseren. Die kunnen leiden tot zeer onaangename gevolgen voor de bestuursleden persoonlijk en tot in beslag neming der bezittingen der vereeniging, inclusief de muziekinstrumenten. De statuten van de Nederlandsche Bond van Dilettanten Orkesten zullen U worden toegezonden.6)

Pot antwoordde per omgaande:

In mijn brief maakte ik er op attent dat een Kunstverrichting welke voor publiek waarneembaar wordt gemaakt, bij ons voorlopig niet het geval kan zijn... Reden dat ik U nog eens persoonlijk schrijf is Uw brief van 14 dezer wel te willen doen vervangen door een andere, omdat het mij minder tactisch lijkt als eerste kennismaking met de N.C.K. een brief te moeten overleggen die met een bedreiging eindigt.7)

Als antwoord werd gegeven dat Symphonia was ingeschakeld bij de Vakgroep Volksmuziek van het Muziekgilde der Nederlandsche Kultuurkamer. Naam en adres van de dirigent moesten worden opgegeven.

Alles wordt schaars, ook muziek

In december 1942 kreeg Symphonia bericht dat het predikaat 'koninklijk' niet langer mocht worden gevoerd: '

Ik draag U op van alle brieven en gedrukte stukken van Uw vereeniging uitgaand, het praedicaat "Koninklijke" te verwijderen en verwijderd te houden.8)

De secretaris van Symphonia antwoordde dat hij erop vertrouwde dat het nog voorradige papier en de briefomslagen konden worden opgebruikt, omdat het onder de huidige omstandigheden moeilijk te verantwoorden zou zijn het aanwezige papier te vernietigen nog afgezien van de moeilijkheid nieuw te laten drukken. Het woord 'koninklijk' zou worden doorgestreept.

In 1943 kreeg het bestuur bericht dat Symphonia was onderbracht bij de Nederlandsche Bond van Arbeiders- Muziekvereenigingen. Men moest contributie betalen en de ledenlijst sturen. De bond hoopte "op de meest prettige wijze" samen te werken. Kort erna dreigde de bond met inbeslagname van de bezittingen van het orkest, omdat er geen ledenlijst was ontvangen en geen contributie en auteursrechten waren betaald.

Symphonia antwoordde niet, want inmiddels bestond het orkest formeel niet meer. In het nationaal-socialistisch blad De Schakel van 30 april 1943 kwam de volgende passage voor:

Het "Symphonia"-orkest heeft zeker geen onverdienstelijke staat van dienst weten te boeken..., maar sinds de Kunst is losgemaakt van particuliere belangensferen en de overheid is begonnen met orde op zaken te stellen, is dit ensemble blijkbaar (eveneens) de weg van de minste weerstand gegaan. Men heeft er althans niets meer van vernomen.9)

De saamhorigheid bleef bestaan door de bijeenkomsten waarbij de leden kamermuziek verzorgden: een oase in die rampzalige tijd. Door zich te verdiepen in de meesterwerken van de grote componisten was het mogelijk de ellende en de angst gedurende enige uren te vergeten.

Na de tweede kamermuziekmiddag op 16 april 1944 was onder invloed van de steeds zwaardere omstandigheden - razzia's, huisarrest, toenemend voedseltekort en gebrek aan licht , vuur en vervoer - het musiceren in verenigingsverband onmogelijk geworden. Gedurende de rest van de oorlog bleef het orkest daarom ondergedoken. Maar het woord 'dilettare' betekent niet voor niets 'beminnen'. Het kenmerk van een dilettant is: doorgaan met musiceren.

noten
  1. Rotterdamsch Nieuwsblad, 13 december 1938
  2. Brief W.S. Mersel, 21 april 1939, in Symphonia Gedenkboek deel 1, gemeentearchief Rotterdam
  3. Voorwaarts, 30 december 1940
  4. Brief Frits Pot jr, November 1941, in Symphonia Gedenkboek deel 1, gemeentearchief Rotterdam
  5. Brief Frits Pot jr., 11 augustus 1942 in : Jaarverslagen 1913-1971, gemeentearchief Rotterdam
  6. Brief Muziekgilde der Nederlandsche Kultuurkamer, afd. Volksmuziek, 14 augustus 1942
  7. Brief Frits Pot jr., 17 augustus 1942
  8. Brief Muziekgilde, 16 december 1942
  9. W.S. Mersel in Symphoniakroniek 1952, p 35

Jaap Stotijn, dirigent 1946-1955

De materiële schade die Symphonia had geleden na het uitbreken van de oorlog verbleekte bij het dramatische verlies van maar liefst vijftien Joodse orkestleden. Slechts één Joods orkestlid overleefde de terreur van de nazi's en keerde in 1945 terug bij Symphonia.

In zijn jaarverslag op rijm van 1947 schreef Jansse hierover het volgende:

Aan de rampzalige oorlogsjaren
Wijd ik slechts een enkel woord
't Was een tijd van rechtsverkrachting
Van onderdrukking, roof en moord

De Jodenparagraaf werd spoedig
Ook in Nederland van kracht
Zo werden velen onzer leden
Naar 't concentratiekamp gebracht

Wij zien hen vaak nog in gedachten
Zittend aan hun instrument
Hamburger en Robbie Frieser Hartog,
U allen welbekend

'k Denk aan Davidson en Bosman
En aan De Wolff, onze hoornist
Juffrouw Spits, ook zij heeft
Haar vrees'lijk noodlot niet gemist

Van onze vele Joodse vrienden
Bleef er één slechts ongedeerd
't Was de heer Blitz en hij is
Tot onze blijdschap teruggekeerd

Jaap Stotijn neemt stokje over

Het was onmogelijk contact te krijgen met Van Lier in verband met de moeilijke verkeerstoestanden. Uiteindelijk vond het orkest de hoboïst en dirigent Jaap Stotijn (1891-1970) bereid het dirigeerstokje over te nemen.

Dirigent Jaap Stotijn

Jaap Stotijn stond bekend om de moeilijke composities op zijn programma's - zoals Andriessen, Brahms, Rachmaninoff, Tsjaikovsky en Wagenaar - maar via beeldende verhalen gaf hij de musici toelichting op de werken. Zoals Mersel schreef in de Symphoniakroniek: Is de dirigent van een beroepsorkest in het algemeen een Kunstenaar bij de gratie Gods, die van een dilettantenorkest moet daarenboven een ware Duivelskunstenaar zijn.

Op de eerste repetities moesten de leden hun eigen lessenaars meebrengen, want de zeelui hadden die van de Vereeniging opgestookt, samen met de bas. Daar het Zeemanshuis totaal ongeschikt bleek te zijn voor regelmatig repeteren - de bedden van de zeelui stonden in het repetitielokaal - ging men op zoek naar een andere gelegenheid. Vervolgens vonden de repetities tijdelijk plaats in de kantine van Unilever, waar het ook vaak erg koud kon zijn.

Nieuwe bloeitijd met liefdadigheidsconcerten

Sinds 1946 kwam liefdadigheid volop aan bod met grote tombola's "ten bate van". Dat bracht in de eerste naoorlogse jaren meer dan anderhalve ton op. Een nieuwe bloeitijd brak aan met gemiddeld tussen de negenhonderd en duizend bezoekers per concert.

Het eerste concert na de bezettingsjaren vond plaats op 28 januari 1946 in de Rivièrahal van diergaarde Blijdorp, waar de vogels in de volière in verschillende toonaarden hun instemming gaven. Het was de 265ste uitvoering van Symphonia en ondanks de tamelijk hoge entreeprijs was de belangstelling groot.

Ter nagedachtenis van de vermoorde Joodse orkestleden bracht Symphonia uit de derde symfonie van Beethoven de Marcia Funèbre en de Finale Allegro Molto ten gehore. Verder speelde het orkest het derde pianoconcert van Beethoven met Lien Cocheret-Lelyveld als soliste.

Likeur, appelwijn en gebak

De pauze was afgestemd op `weldadigheid met genoegen': stevige prijzen voor gehemelte strelende spijzen en dranken ten bate van 'Nederland helpt Indië'. Het publiek kon bijvoorbeeld genieten van likeur, Zeeuwse appelwijn en allerlei lekkernijen van banketbakker Jansse. Bovendien was er een tombola met talloze prijzen. De pauze duurde dus lang.

Daarna speelde het orkest de Symphonische Rhapsodie over het Wilhelmus van Jules Zagwijn, met medewerking van de Christelijke Oratoriumvereniging. Dit moderne stuk werd door sommigen geestdriftig ontvangen maar door anderen opgevat als een belediging van "ons schone volkslied". Hoe de Hebriden-ouverture van Mendelssohn had geklonken was de recensent niet bekend, want de lengte van deze mooie avond ging zijn begrip van een concert iets te boven. 1)

Het tweede concert op 8 mei 1946 was ten bate van SIMAVI (Steun In Medische Aangelegenheden Voor Inheemschen). Behalve een concert van Symphonia en de gebruikelijke tombola was er een kindermiddag met het zangspel Verleden en Heden, opgevoerd door Diaconessen. Verder werden de kinderen vermaakt met goochelen, poppenkast en een sprekende pop, terwijl de moeders in de Rivièrahal een kopje thee met een gebakje of een likeurtje 'savoureerden'. De opbrengst die dag voor Simavi was maar liefst negenduizend gulden.

Aankondiging liefdadigheidsconcert t.b.v. SIMAVI, 1946

Wim Jansse dichtte over dit concert in het jaarverslag:

Er was een rijke keuze dranken Oude klare, cognac en wijn; Een glaasje van dit kost'lijk goedje En blazers spelen ééns zo fijn .

Hoed af voor Symphonia

Het bestuur van Symphonia vond steeds weer bijzondere goede doelen om voor te spelen, zoals op 27 januari 1947 de Stichting Parkherstellingsoorden, sinds 1924 te Rotterdam gevestigd. Deze stichting stelde zich ten doel in haar beide 'lighallen' - gelegen in het Park achter de Noorse Kerk en in Rotterdam-Zuid aan de Enk - patiënten op te nemen die na een ernstige ziekte, operatie of bevalling een rustkuur met degelijke voeding nodig hadden.

Ook mensen die verzwakt waren, overwerkt of ondervoed konden in de hallen weer op krachten komen. Symphonia zorgde voor een financiële bloedtransfusie, vooral in de zeer uitvoerige pauze waarin ettelijke glaasjes likeur en sterke drank door dames en heren tot hun natuurlijke bestemming werden gebracht onder de tonen van het Symphonia-strijkje.

Na een tweede concert in datzelfde jaar, waaraan onder meer de zangeres Ankie van Wickevoort Crommelin meewerkte, gebood de verslaggever van het Rotterdams Nieuwsblad muziekliefhebbers de hoed af te nemen voor Symphonia:

Geen feesthoeden s.v.p., maar serieuze concerthoeden, zoals deze gebiedende wijs serieus is gemeend. Deze dilettanten verdienen achting en bewondering... Dit is een homogeen orkest, dat tegenover de beroepsorkesten klein lijkt, maar uiterst dapper is... Een sfeervolle 'prom en miniature'. 2)

Drie jaar later, in mei 1950, klonk ook het Concertino voor hobo van Clara Wildschut (1906-1950) voortreffelijk. De jeugdige hoboïst Evert van Tright bood veel beloften voor de toekomst. De pers prees het strijkorkest van Symphonia met zijn negen cello's, vier contrabassen en een legertje violen en altviolen. Bovendien was er een prima slagwerkster in Romeo en Julia van Tsjaikovsky en Wiener Dreivierteltakt van Johan Wagenaar (1862-1941).

Sommige concerten buiten Rotterdam zijn de moeite waard om te vermelden, niet wat de muziek maar wat de omstandigheden betreft. In Lekkerkerk bijvoorbeeld zou het Geheelonthouderskoor zingen met begeleiding van een deel van Symphonia. De begeleiding leverde minder moeilijkheden op dan de autobustocht erheen:

Musiceren voor geheelonthouders

Je vond daar in de contreien soms ineens midden op de smalle weg een heel ameublement staan van lui die bijvoorbeeld de volgende ochtend vroeg willen gaan verhuizen. Nu is zoiets niet zo erg, want met de uitstekende krachten die in Symphonia schuilen is zoiets wel even op zij te zetten. Mar het neemt tijd in beslag. En die Geheelonthouders in die Kerk zaten maar te wachten. Op een droogje natuurlijk, daar zijn het geheelonthouders voor.

Ook de autobussen hadden storing gehad, gelukkig vlak voor een cafeetje. Toen we eindelijk een uur te laat in de kerk aankwamen was de stemming dus begrijpelijk op een hoogtepunt. Jammer genoeg het orgel niet; dat stond een paar noten te laag. Dat gaf nogal wat last.

In 1949 vormde de medewerking van de blazers - conservatoriumleerlingen en 'schnabbelaars' - een punt van bespreking. Deze musici waren bepaald geen geroutineerde vaklieden, verschenen doorgaans slechts op enkele van de laatste repetities en veroorzaakten door hun onbekendheid met de partijen een minder prettige sfeer. Hoewel er aan hen amper eisen gesteld konden worden, verlangden ze een niet geringe geldelijke beloning. En wanneer zij op de dag van het concert elders iets meer konden verdienen, lieten ze Symphonia laconiek in de steek.

Daarom moest er een regeling worden getroffen. Er gingen stemmen op om de 29 schnabbelaars geheel uit te schakelen. Ze bliezen niet betrouwbaar en irriteerden de dirigent tijdens de repetities. Er werd voorgesteld om zich voortaan de kosten van echte vaklieden te getroosten. Het zou de stemming ten goede komen.

Ook de voorzitter dr. De Vries keek niet op een paar centen. Hij nodigde het bestuur uit voor een vergadering aan boord van zijn M.S. Olympiade op De Kaag. Na de gezellige vergadering begaven de dames en heren zich per roeibootje naar de overzijde van de plas en aanvaardden ze de thuisreis.

Eduard Flipse prijst Symphonia aan

Een bijzonder concert vond plaats in 1951 ten bate van het pensioenfonds van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Het bracht maar liefst f 5526,- op. Dirigent Eduard Flipse (1896-1973) raadde in zijn dankwoord muziekleerlingen aan stage te lopen bij Symphonia. Dat dit orkest inderdaad een goede leerschool was bleek onder meer uit het feit dat een van de houtblazers van het Concertgebouworkest zijn carriëre was begonnen bij Symphonia.

Vergadering met het bestuur van het pensioenfonds van het Rotterdams Philharmonisch Orkest
Overhandiging van het batig saldo van het concert op 29 januari 1951

En niemand minder dan Herman Krebbers speelde samen met Symphonia het vioolconcert opus 77 van Johannes Brahms op 5 mei 1951, zes jaar na de bevrijding. Het was een gala-avond voor het Nederlands Studenten Sanatorium en de Vereniging Dennenheuvel voor Handels- en Kantoorbedienden.

De muziek klonk in een volle Rivièrahal met veel jeugd. De dames schitterden in hun avondtoiletten en de heren waren in rok en smoking. Veel mensen kwamen nu eenmaal voor de gezelligheid van het uitgaan. Na afloop was er een vrije bezichtiging van de feeëriek verlichte exotische vogel- en bloemserres. Verder werden de bezoekers geamuseerd met goochelen en handlezen en konden ze genieten van de gebruikelijke hapjes en drankjes. Aan het eind van de avond was er een groot bal. Bij de ingang waren kaartjes verkrijgbaar voor de extra trams die om twee en drie uur 's nachts vertrokken naar de verschillende stadsdelen tegen een vergoeding van dertig cent.

Een van de concerten was overigens opgenomen op de Sonofil van het bestuurslid Jacques de Monchy. Zo kon Stotijn alle vreugden en angsten van het concert herbeleven.

Jubileumconcert met blinde pianist Verster

Het 90-jarig jubileum vierde Symphonia in 1952 onder meer met de Burleske van Richard Strausss. De NRC-recensent constateerde dat Symphonia in dit technisch bijzonder moeilijk stuk een fraaie Strauss-klank had gelegd. Ook was hij zeer lovend over de pianosolo, gespeeld door de blinde Rotterdamse pianist Johan Verster. Een feilloze techniek en een volkomen beheersing van de aanslag kenmerkten het spel van deze toonkunstenaar. 3) De opbrengst was voor het Blindeninstituut en het Nederlands Geleidehondenfonds.

Orkest op podium Rivièrahal, dirigent Jaap Stotijn, soliste Madeleine Vautier
Orkest op podium Rivièrahal voor concert 90-jarig jubileum

Sinds 1952 veranderde Symphonia langzaam maar zeker van koers. Zo voerde het orkest steeds vaker waardevolle klassieke partituren uit die in vergetelheid waren geraakt. Daarnaast droomde de vereniging van een centrale uitleenbibliotheek voor amateur-orkesten, maar dat bleek financieel niet haalbaar.

Een ander probleem was de beperkte repertoirekeuze, want ieder lid wilde wat te doen hebben. Daarom werden er vaak romantische stukken gespeeld. Maar ook op het gebied van de moderne muziek had het 88 man sterke orkest, waarvan nu 35 dames deel uitmaakten, een reputatie hoog te houden.

Première van Zagwijns 'Kinderdromen'

Veel Nederlandse componisten kregen gelegenheid hun werken te laten horen bij Symphonia. Zoals de vice-voorzitter van Symphonia de heer Wefers Bettink, die indruk maakte met de uitvoering van zijn Symphonie in b-kleine terts. De Rotterdammer schreef hierover:

Het is voorwaar geen sinecure voor een bankdirecteur, die zijn tijd heus wel bezet weet, in z'n vrije avonden zich nog te zetten tot componeren...4)

In 1952 schreef Jaap Stotijn aan Jules Zagwijn (1874-1966) over diens vijfdelige sprookjessuite Kinderdromen: "...Men is verrukt van deze mooie muziek". De première van deze compositie vond begin 1953 plaats in de Rivièrahal tijdens een concert ten gunste van het Erefonds van Oud-Verpleegsters. Het stuk kreeg een minutenlang applaus.

Verder konden de toehoorders genieten van het pianoconcert van Ravel gespeeld door de zeer begaafde Rotterdamse arts-pianist Johan Huibregtsen en van Mozarts klarinetconcert door Huib Steendijk die later in het Brabants Orkest ging spelen. Het concert eindigde klokslag half twaalf. Dersjant van het Rotterdams Nieuwsblad schreef in zijn recensie dat de orkestleden het programma nog langer hadden willen maken, zó graag speelden de Symphonianen. Hij vond het dan ook geen straf om naar hen te luisteren, maar op den duur verslapte toch de aandacht. Een deel van het publiek ging al tegen elven naar huis, een half uur voor het einde, maar de opbrengst voor het goede doel was weer aanzienlijk. 5)

Eveneens begin 1953 opende de voorzitter, plechtig staande, de eerste bestuursvergadering in de negentig jaren van Symphonia's bestaan waarin een vrouw aanwezig was. Het vrouwelijk element was inmiddels immers sterk vertegenwoordigd in het orkest. En hoewel men van mening zou kunnen zijn dat de muziek vrouwelijk noch mannelijk is, zagen de vrouwelijke leden uiteraard toch graag een vrouw in het bestuur. De eerste was Lien van Vreeswijk-van der Eb.

noten
  1. De Rotterdammer 29 januari 1946
  2. Rotterdamsch Nieuwsblad, 6 mei 1947
  3. Nieuwe Rotterdamse Courant, 6 mei 1952
  4. De Rotterdammer, 18 januari 1954
  5. Rotterdamsch Nieuwsblad, 19 januari 1953

Louis Stotijn, dirigent van 1955 tot 1966

In 1955 volgde fagottist Louis Stotijn (1918) zijn oom Jaap op als dirigent van de zeventig orkestleden. Onder zijn leiding bereikte het orkest toppen van technische en muzikale perfectie.

Dirigent Louis Stotijn

Concerten ten bate van vluchtelingen

Over het concert voor Vluchtelingenhulp schreef burgemeestersvrouw Van Walsum-Quispel in 1955 in het programmaboekje het volgende:

Zou het nodig zijn U nog te vertellen wat vluchtelingen zijn? En zou het nodig zijn Uw medegevoel op te wekken voor deze mensen, die om der wille van geloof of politieke overtuiging of omdat zij een 'ongewenst' ras zijn, weggetrokken zijn uit eigen land, weg van huis en haard? Alleen al het aantal, dat onder de hoede van de Verenigde Naties staat, bedraagt enige millioenen , waarvan er ruim 89.000 nog in barakkenkampen verblijf houden onder omstandigheden, die ik U ook niet hoef te vertellen, want kranten en radio hebben zulke uitgebreide en voortreffelijke reportages gegeven, dat U ook wel weet hoe verschrikkelijk die zijn...1)

Fritz Koeberg (1876-1961) dirigeerde voor dit doel zijn compositie Chimère's voor orkest, dertien variaties op een eigen thema, waarin alle orkestpartijen als solist optraden in één van de variaties. Het thema herinnerde aan de Valse Triste van Sibelius. Een knappe instrumentatie met originele combinaties, hoewel de meningen hierover verschilden. Hij werd het meest bekend door de orkestrapsodie Zeelandia die hij schreef als protest tegen de aanspraken die de Belgen in de jaren '20 op Zeeuws-Vlaanderen maakten.

Tijdens een concert in 1958 voor Kfar Juliana - een kinderdorp in Israël - en voor het studiefonds van het Rotterdams Toonkunst Conservatorium, speelde Symphonia een werk van Johann Adolph Hasse (1699-1783): Motetto Hostes Averni. Deze verborgen schat was aan het licht gekomen door een van de vele speurtochten van de Nederlandse componist Hans Schouwman (1902-1967).

Op 9 mei 1960 was er weer een concert ten bate van de vluchtelingen. Mevrouw Van Walsum-Quispel, presidente van het Rotterdamse Vluchtelingen Comité, schreef hierover:

Het is toch ook beschamend, dat vijftien jaar na het einde van de oorlog het vluchtelingenprobleem nog niet is opgelost. Maar het kàn worden opgelost. Als ieder meewerkt en als Nederland zijn aandeel bijeenbrengt: drie miljoen... En nu is het Rotterdams Vluchtelingen Comité zo dankbaar, dat Symphonia zich heeft ingezet om dit keer de opbrengst te bestemmen ten bate van de vluchtelingen.

Eeuwfeest in stijl gevierd

Het jaar 1961 bracht veel successen. De hoge eisen stellende 'vergeten' eerste symfonie van Alexander Borodin (1833-1887) was een van de vele meesterwerken die door de beroepsorkesten vanwege sleur of een misplaatst streven naar actualiteit werden verwaarloosd. Niemand minder dan de bekende Nederlandse bariton Bernard Kruysen (1933-2000) verleende medewerking aan Mahlers Lieder eines fahrenden Gesellen. Rien Ouwerkerk van het Vrije Volk merkte verheugd op dat dit de eerste keer was dat hij een amateur-ensemble Mahler hoorde spelen.

Het was echter verbazingwekkend dat niet Mahler maar de Rotterdamse componist Jan Masséus (1913-1999) in de recensies in het middelpunt van de belangstelling stond door de wereldpremière van Cassazione opus 33, geschreven in opdracht van de regering. Het werk bestond uit: Intrada Marziale - Habanera - Wals - Pavane - Boléro.

Het was een compositie met een hoge mate van vakmanschap, hoewel de instrumentatie binnen het bereik van een amateurorkest lag. Muziekrecensent Dersjant van het Rotterdams Nieuwsblad sprak de wens uit dat beroepsorkesten deze compositie ook op hun programma zouden zetten.

Ter gelegenheid van het eeuwfeest in 1961 verscheen, naast een omvangrijk boekwerk met daarin alle 312 programma's verzameld door de bibliothecaris Mersel, een jubileumlied van voorzitter Jansse:

Een eeuw bijna Symphonia
En toch nog levendig van geest;
Van Leeuwen, Rijken, Blumentritt,
Zij zijn de leermeesters geweest.

Er waren leiders van gezag,
Just. Schreuder, Oorschot, maar men mag
Ook denken aan het schoon devies:
"Liefdadigheid kwam met de Vries"

Een eeuw bijna Symphonia,
Een schoon en indrukwekkend feest.
Men denk'ook aan Verhey, van Lier.
Zij gingen nieuwe wegen meest.

Veel hebben 't leven vroeg verbeurd
En worden steeds nog diep betreurd.
Maar nu op dit zo groots festijn,
Heerst geestdrift onder Louis Stotijn!

Concurrentie van beroepsorkesten weerstaan

Dit honderdjarig bestaan van een muziekgezelschap voor dilettanten kan in ons land een unicum worden genoemd, met uitzondering van onder andere de muziekbeoefenende subverenigingen van sommige studentencorpora van onze grote universiteitssteden, zoals het Leidse Studentenmuziekgezelschap Sempre Crescendo dat op 8 december 1961 het 130-jarig bestaan op luisterrijke wijze vierde.

Publicist Wouter Paap schreef in Mens en Melodie over twee verschijnselen waarvan menigeen had voorspeld dat zij het amateurisme in de muziek de doodsteek zouden toebrengen: de radio en de perfectionering van de beroepsorkesten. Het tegendeel was echter waar. ...Bovendien hadden de meeste amateurorkesten professionele dirigenten: stille werkers die weinig roem behalen maar hun gewicht in goud waard zijn.

Symphonia had nog nooit subsidie gevraagd of gekregen. Er was een grote liefde voor de muziek, een uur langer repeteren was voor de Symphonianen geen enkel probleem. Opvallend is dat Symphonia vanaf haar eerste concert moderne werken op het programma had staan, al kaapte Eduard Flipse die later wel eens voor hun neus weg. Het orkest besteedde ook veel aandacht aan composities van Nederlandse componisten en van de in Nederland wonende buitenlanders. Dat waren in die tijd vooral Duitsers die in de vorige eeuw vaak belangrijke posten op het gebied van de muziek in ons land bezetten.

Nadruk op Nederlandse componisten

Het honderdjarig bestaan van Symphonia werd op grootse wijze gevierd met een ontvangst in de mooie Burgerzaal van het Rotterdamse stadhuis en een galaconcert op 29 januari 1962 in de Rivièrahal. De helft van het jubileumconcert was gewijd aan hedendaagse componisten, allemaal Nederlanders. Zoals de 87-jarige Rotterdammer Jules Zagwijn van wie bijna veertig jaar eerder al twee werken werden uitgevoerd. En verder nog een andere toenmalige stadsgenoot: de 26-jarige Otto Ketting (geboren 1935).

Jules Zagwijn dirigeert zijn Triomf-Marsch tijdens jubileumconcert januari 1962

Van de laatste speelde het orkest als kort openingsnummer Intrada Festiva voor blaasinstrumenten en slagwerk. Evenals bij een soortgelijke compositie van Haydn was dit werk bedoeld om laatkomers te bewegen hun plaats vlug, maar vooral geruisloos op te zoeken en om de overigen tot stilte te manen en tot het staken van de gesprekken. Dat was nodig in de volle Rivièrahal: men stopte met de gesprekken, maar men doofde niet de sigaren en de sigaretten.

Receptie bestuur na jubileumconcert 29 januari 1962

Dat deed ook denken aan vroeger tijden evenals de lange pauze met tombola en de galakleding: confrontatie met een stijlvolle traditie. Ook het programma was geheel in de traditie van het orkest: overwegend eigentijdse kunst, muziek van landgenoten en veel korte werken in plaats van een paar langere composities. De uitvoering van de ouverture La Dame Blanche van François-Adrien Boieldieu (1775-1834) riep herinneringen op aan 1861, toen Symphonia hiermee het eerste concert opende.

Tiende symfonie van Badings

Hoogtepunt van het feestconcert zou de symfonie zijn die Henk Badings in opdracht van de Rotterdamse Kunststichting zou schrijven. In het jaarverslag staat hierover het volgende:

Dirigent Louis Stotijn met componist Ir. Henk Badings

We wisten dat ons dat te wachten stond, we wisten dat het een modern en dus moeilijk stuk zou zijn, we popelden om de eerste noten te blazen, maar we wisten ook niet, dat die eerste noten nog niet bestonden, dat Badings nog niet met het componeren begonnen was! En dat het deel voor deel op onze lessenaars zou komen, het eerste deel naar ik meen in november, het laatste deel bij wijze van spreken vlak voor de Generale Repetitie!

We wisten ook niet, dat aan de door ons geuite wens dat het een compositie zou worden voor amateur-orkest, dus voor amateur-bezetting, niet zo heel erg zou worden voldaan en dat het een stuk werd voor twaalf houtblazers, in plaats van de normale acht, elf koperblazers, een half dozijn slagwerkers, celesta en strijkorkest. Een bezetting die geen enkel amateur-orkest kan opbrengen. Maar we zaten ermee. Badings zelf ook, zei hij: "Ik had me ernstig voorgenomen een eenvoudig stuk te schrijven voor heel normale bezetting, maar toen ik eenmaal bezig was, kon ik niet remmen en toen ik klaar was, was het dit geworden. Het spijt me werkelijk."

De Symfonie werd ter beschikking gesteld van de FASO, maar of ze nog ooit door een amateur-orkest kan worden uitgevoerd, moet sterk betwijfeld worden. De bezetting is té groot. Wellicht komt een Beroepsorkest in aanmerking.

Symphonia heeft de tiende van Badings twee keer uitgevoerd. Overigens wilde de secretaris niet verklappen wat de penningmeester aan de helpende "Meesters" moest uitbetalen, want dat liep zwaar in de papieren.

Symphonia geliefd bij componisten

Het was gebruikelijk bij ieder concert een Nederlands werk te laten horen, zoals Hymne an die Nacht van Alphons Diepenbrock, de tiende symfonie van Henk Badings en de Suite voor fluit en kamerorkest van Oscar van Hemel. De Rotterdamse componisten zaten het dichtst bij het vuur en hoorden blijkbaar graag hun werken, vaak als eerste, door Symphonia uitvoeren.

Maar ook andere Nederlandse componisten, onder wie veel bekende namen zoals Hendrik Andriessen, Dina Appeldoorn, Kees van Baaren, Jan Masséus en Willem Pijper wisten Symphonia te vinden. Van de in vergetelheid geraakte Nederlander Mathias Mercker (circa 1575-1622) uit Deventer speelde het orkest in 1963 een suite voor strijkorkest.

Wie in de eerste jaren van het bestaan van Symphonia de solist zijn geweest is niet bekend, want zij werden niet op de programma's vermeld. Later meldde men 'mevrouw xxx', nog later 'Jonge Jufvr. W.S.', en pas na 1906 werden de namen van solisten voluit vermeld. Onder hen waren bekende en zelfs beroemde persoonlijkheden zoals Laurens Bogtman, Margot Broeders, Piet van den Kerkhoff, Hans Kindler, Herman Krebbers, Bernard Kruysen, Theo van der Pas, Max van de Sandt (leerling van Liszt) en André Spoor.

Symphonia concerteerde in die tijd voor uiteenlopende goede doelen. In 1962 was er bijvoorbeeld een uitvoering ten bate van gehandicapte padvinders met onder meer M'n Zonneweg van de destijds recentelijk overleden Koeberg. Daarna volgde een concert voor de Rotterdamse Adriaanstichting die de belangen behartigde van gehandicapte kinderen, met een opbrengst van maar liefst ƒ 7.700,-.

Inmiddels zat Symphonia nog steeds te springen om versterking door jongeren. De recensent van het Rotterdams Nieuwsblad weet dit tekort aan het vele huiswerk en aan het feit dat na de schoolopleiding nog minstens tien jaar hard moet worden gewerkt om iets te kunnen bereiken. Men hoopte op verandering, want in Engeland was vastgesteld dat als kinderen anderen op de televisie zien spelen, zij dit ook willen doen.

noten
  1. Mevrouw J. van Walsum-Quispel, 17 januari 1955

Henk Briër, dirigent van 1966 tot 2001

In 1966 nam de jonge dirigent Henk Briër uit Leiden het orkest onder zijn hoede. Onder zijn leiding mochten de leden hun voorkeur uitspreken over de te spelen werken. Brahms bleek het meest populair, gevolgd door Dvorak en Ravel.

Dirigent Henk Briër

Een beeld van Jules Zagwijn

Eveneens in 1966 werd aan het Schouwburgplein een nieuw concertgebouw geopend met de vertrouwde naam 'de Doelen'. Het eerste concert van Symphonia in de nieuwe Doelen werd drie jaar later gegeven ten gunste van een beeltenis van Jules Zagwijn (1874-1966), gemaakt door de Rotterdamse beeldhouwer Willem Verbon. Het beeld kreeg een plaats in de hal van het nieuwe concertgebouw. Het was bedoeld als een soort eerherstel, omdat Zagwijn nooit de waardering had gekregen die hem toekwam als oprichter van het Rotterdams Philharmonisch Orkest.

Overhandiging beeltenis J. Zagwijn

Dokter J. Huibregtsen was de solist in de Ballade van Fauré voor piano en orkest. En de cellist Martin Zagwijn (1902-?), de zoon van Jules, speelde het Kol Nidrei van Bruch.

Concert voor jubilerende voorzitter Jansse

In mei 1968 vierde voorzitter Jansse zijn vijftigjarig jubileum als lid van Symphonia. Ter gelegenheid hiervan schreef hij weer een van zijn gewaardeerde gedichten dat wellicht kan dienen als steun voor veel amateurmusici:

Een der beroemdste meesterwerken
Tot in perfectie uitgevoerd
Door d'allergrootste virtuozen,
Is niet, wat ons het diepst ontroert.

Zelf spelen, zelf volhardend werken
Door studie langzaam komen tot
De diepte, en de Groote Schoonheid,
Dat schenkt het hoogst muziekgenot.

Ik weet wel, 't spel van Dilettanten
Is waarlijk altijd niet volmaakt,
Dat behoeft ook niet. Dit is belangrijk:
Zij hebben zelf muziek gemaakt.

Hoewel Symphonia eigenlijk alleen voor Nederlandse goede doelen concerteerde maakte het betuur in 1968 een uitzondering. Na lang aandringen van voorzitter Jansse kreeg het werk van Padre Borrelli onder de 'scugnizzi' - de zwervertjes van Napels - de volle aandacht, met als resultaat ƒ 9.400,-. De Australische schrijver Morris West schreef over deze zwervertjes het boek Children of the Sun.

Aankondiging liefdadigheidsconcert t.b.v. Padre Borrelli, 1968

Rivièrahal te rumoerig, de Doelen te duur

De concerten werden nu afwisselend gegeven in de Doelen en de Rivièrahal. De huurprijs van de grote zaal van de Doelen bedroeg ƒ. 3.600,- en was dus voor de meeste amateurs een struikelblok. Daarentegen was de huurprijs van de Rivièrahal slechts ongeveer ƒ 700,-. De concerten in de diergaarde vielen echter steeds minder in de smaak, het concertpubliek stelde inmiddels hogere eisen. Er waren inderdaad nogal wat onvolkomenheden zoals lawaai, matige verlichting en een slechte ventilatie. Na 1973 werd de Rivièrahal niet meer voor verhuur beschikbaar gesteld.

Symphonia probeerde de hogere lasten van uitvoeringen in de Doelen deels op te lossen door contributieverhoging en door het aanwerven van meer 'buitengewone leden'. Het tweede concert in de grote Doelenzaal in 1970 was een succes. Symphonia trad op met drie koren, de zaal was redelijk goed bezet en de opbrengst voor de Nederlandse Blindenbibliotheek bedroeg ƒ 9.000,-.

Bibliothecaris Mersel wordt gehuldigd

Op 20 september 1971 werden maar liefst 21 Symphonianen gehuldigd die langer dan 25 jaar meewerkten aan het orkest. Extra hulde kreeg W. Mersel; hij was al 33 jaar lid en hij verleende op voorbeeldige wijze zijn medewerking als bibliothecaris.

Na een concert voor de Adriaanstichting met medewerking van pianist Hans Oudenaarden student notarieel recht, die echter als pianist diverse facetten van professionele allure vertoonde, volgde op 31 januari 1972 een grootse uitvoering in de Doelen voor het kindertehuis Casa Materna in Italië. De Italiaanse consul-generaal en een groot aantal leden van de Italiaanse gemeenschap in Nederland gaven door hun aanwezigheid er blijk van hoezeer dit werd geapprecieerd. Men hoorde werken van Hendrik Andriessen (1892-?), A. Maessen (1919), Saint-Saëns (1835-1921), Sibelius (1865-1957) en van beiaardier W. Franken (1922). Van de laatste hoorde men de zelden gespeelde Cantate Campanae voor koor, piano en orkest.

Medewerking verleenden de koren Vox Laeta uit Roelofarendsveen en de Stem des Volks uit Leiden. Een weinig bekende versie van het poëtische werk Finlandia van Sibelius met koor vormde het slot en tevens het hoogtepunt van de avond. Voorzitter Jansse had de compositie ontdekt dankzij een grammofoonplaat van The Mormon Tabernacle Choir die hem vanuit Amerika was toegestuurd. Op aanvraag kreeg hij de tekst en zo kon Symphonia dit werk als primeur in ons land uitvoeren. Recensent Ido Eyl merkte op: "Het orkest staat in zijn prestaties dichter bij het professionele dan bij het amateuristische."1)

Concert op 18 februari 1974 in grote zaal van de Doelen

Ledenwerving verloopt weer moeizaam

Een concert in de Doelen op 29 januari 1973 met onder meer de mooie Symphonie in D uit 1821 van Jan Voricek (1791-1825) en de veeleisende concertsuite voor piano en orkest van Hugo Godron (1900-1971), briljant vertolkt door Willem Hielkema, bracht voor de S.O.S.-Kinderdorpen het recordbedrag op van ƒ 10.500,-. Kort erna, op 27 februari, volgde een uitvoering in Leiden van de vrij lastige cantate Der Ozeanflug uit 1928 van Kurt Weill (1900-1950). Dit bleek mede vanwege de korte repetitietijd te hoog gegrepen.

Om in de vacatures van de werkende leden te voorzien bracht Symphonia een grote wervingscampagne op gang. Via vele kanalen verspreidde men vierhonderd folders en werd een advertentie geplaatst in Mens en Melodie, maar het geheel leverde weinig resultaat op. Een aantal nieuwe en jonge leden versterkte vooral de houtblazersgroep.

Bij de aanvang van het seizoen 1973/1974 moest men helaas constateren dat door het verhuizen van meerdere leden en door ziekte van verscheidene anderen het aantal werkende leden sterk was verminderd. Ondanks voortdurende pogingen in de vacatures te voorzien lukte het maar sporadisch en dit vormde een grote belemmering om goed te kunnen repeteren. Ook in de bestaande en komende vacatures voor het bestuur kon niet worden voorzien.

Laatste liefdadigheidsconcert

Het laatste liefdadigheidsconcert was in 1975 ten bate van het Rotterdamse Rode Kruis en bracht tienduizend gulden op. Het hoogtepunt van de uitvoering vormde tevens de grootste uitdaging in de vorm van het welbekende en geliefde tweede pianoconcert van Rachmaninoff met als solist de bekende pianist George van Renesse (1909-1994). Er volgde een uitbundig applaus voor solist, dirigent en orkest.

In dertig jaar tijd was voor driehonderdduizend gulden ten gunste van voornamelijk Rotterdamse goede doelen bij elkaar gespeeld. Secretaris Frits Pot verwoordde dit als volgt: "C'est le ton qui fait la musique, c'est la musique qui fait les tonnes".

De 76-jarige Jansse sr., sinds 1917 violist in het orkest, sinds 1946 bestuurslid en vanaf 1963 voorzitter, was de grote organisator. Hij regelde in 29 jaar maar liefst 60 liefdadigheidsconcerten. Als blijk van waardering ontving hij van de Rotterdamse Kunststichting de zelden aan amateurs toegekende Penning van de Maze. Het financiële succes was mede te danken aan een grote groep enthousiaste dames die, in een comité verenigd, de kaartverkoop op zich nam.

Promenadeconcerten in de Doelen

Toen de periode van de weldadigheidsconcerten eindigde was enige vrees voor het voortbestaan van Symphonia niet ongegrond. Maar de 120-jarige bleef gelukkig springlevend. De nieuwe bibliothecaris A.C.F. van Dijk deed de suggestie promenadeconcerten tegen matige prijzen te gaan geven. Na overleg met de adjunct-directeur van de Doelen Huub van Dael kreeg Symphonia alle medewerking en werd een bijzonder gunstige regeling getroffen.

In samenwerking met de Doelen werd voortaan twee keer per jaar op zondagmiddag een hal-promenadeconcert gegeven met een licht verteerbaar en afwisselend programma tegen een toegangsprijs van slechts ƒ 2,50, hetgeen een schot in de roos bleek te zijn. De uitvoeringen trokken veel en vooral jeugdig publiek - gemiddeld 750 - en de reacties waren doorgaans heel enthousiast.

Hernieuwd vertrouwen in de toekomst

Nog steeds verleenden bekende solisten hun medewerking, zoals de bariton Bernard Kruysen, pianist Martijn van den Hoek, violiste Theodora Geraets, hoornist Herman Jeurissen, cellisten Yke en Quirine Viersen en violiste Saskia Viersen. De laatste jaren meldden zich bovendien weer nieuwe jonge leden. Symphonia zag de toekomst daarom weer met vertrouwen tegemoet.

In 1976 was Henk Briër tien jaar als dirigent aan Symphonia verbonden. Hij bracht de lichte toets in het spel. Jansse sr. had dan ook veel waardering voor het doorzettingsvermogen en vakmanschap van Briër:

Bij Uw benoeming was U nog erg jong als dirigent van het Leidse jeugdorkest. Bij Symphonia kwam U te staan tegenover veel ouderen met vaste tradities, zoals de plaatsing in het orkest. Eindeloos moest U hetzelfde zeggen; de dilettant is hardleers. Hij heeft zijn contributie betaald en wil dus strijken en liefst zo hard dat hij zichzelf kan horen. Forte en lange streken, waar de dirigent om pianissimo en korte, puntige nootjes vraagt. Wat ik dan ook in alle dirigenten van Symphonia het meest heb bewonderd is het oneindige geduld.2)

Inmiddels was er een opvolger voor Jansse gevonden: Quispel werd de nieuwe voorzitter. Als dank ontving Jansse een collectie grammofoonplaten met een selectie van werken die de laatste veertig jaar door Symphonia waren gespeeld en waaraan hij goede herinneringen had.

Nog steeds opvallend repertoire

In 1979 bracht het orkest twee composities die niet op het gangbare repertoire van beroepsorkesten stonden. Ten eerste La Muse et le Poète voor viool, cello en orkest van Saint-Saëns, met medewerking van violiste Henny Ravestein, en de cellist van het Concertgebouw Yke Viersen. En vervolgens drie van de Légendes opus 59 van Dvorak.

Een bijzondere solist was op 7 mei 1981 de pianist Martijn van den Hoek, met op zijn verzoek een van de pianoconcerten van Johann Nepomuk Hummel (1778-1838). Door zijn briljante heldere vingertechniek met uitgebalanceerd toucher en wat bravoure op de juiste plaatsen wist hij alles uit dit moeilijke concertstuk te halen wat er in zat. Hij werd daarbij redelijk gesteund door het orkest.

In december van hetzelfde jaar beklom weer een topsoliste het podium, namelijk de violiste Theodora Geraets. Zij had in 1979 het befaamde Oscar Back Concours gewonnen, waarna haar carrière een komeetachtige vlucht maakte met onder meer een optreden bij het Residentie Orkest.

De pers schreef gunstige beoordelingen over de programmakeuzes van Symphonia en ze beval de concerten van harte aan bij het publiek. Toch werden de omstandigheden steeds moeilijker. Dirigent Briër bracht naar voren dat de binding met de Doelen niveau vereiste, maar dat het een uiterst moeilijk zo niet een bijna onmogelijke taak was geworden om dit peil te bereiken en handhaven. Leeftijd ging in muzikaal opzicht een rol spelen, mede door de absentie op de repetities en door het feit dat enkele leden niet meer aan normaal te stellen eisen voldeden. Hij bracht de lege plaatsen in het orkest ter sprake, vooral bij de blazers, het weglopen van jongere leden, het subsidiebeleid en de samenwerking met koren.

Sint kan bezuinigingen niet voorkomen

Gelukkig kreeg het financieel jaarverslag wel een positief eindcijfer evenals het halpromenadeconcert van 28 november 1982 met onder meer de Symphonie nr. 93 van Haydn die vermoedelijk nog nooit in Nederland was uitgevoerd. De massale opkomst van het publiek - alle stoelen en de trap in de hal waren bezet en de bovenfoyer zat stampvol - was mede te danken aan het optreden van de pianist Paul Komen die solist was bij de Variations Symphoniques van César Franck. Hij vertolkte dit werk intens muzikaal en behaalde daarmee terecht veel succes.

De kosten aan solisten en assistenten voor elk van de twee concerten bedroegen gemiddeld ƒ 1.850,-. Het werd duidelijk dat hierop zou moeten worden bezuinigd, hetgeen alleen mogelijk was als de lege plaatsen werden bezet door amateurs in plaats van de gebruikelijke professionele invallers. Bovendien was het noodzakelijk de toegangsprijzen voor de concerten te verhogen van ƒ 2,50 naar ƒ 3,50.

In december 1985 was pianist Willem Brons de solist tijdens het concert in f (BWV 1056) van Johann Sebastian Bach en in het Konzertstück in G opus 92 van Robert Schumann. Na de pauze speelde het orkest de 18 variaties over een Sint-Nicolaasliedje van Jan van Gilse, waarbij de Sint met gevolg bij de laatste variatie door de zaal naar het podium schreed, alwaar hij goedkeurend het orkest aanhoorde.

Generale repetitie op 8 december 1985 in Hal de Doelen

De goedheiligman - die overigens een opvallende gelijkenis vertoonde met oud-voorzitter Jansse - ging op de bok staan en huldigde Henk Briër die al twintig jaar voor het orkest stond met een lang gedicht. Hij vereerde mevrouw Briër met een boeket en vertolkte vervolgens tot ieders verrassing als gastdirigent de 18e variatie voor een tweede keer.

Ook muzikaal gezien was het concert geslaagd: solist, dirigent en blazers kregen goede kritieken in de pers. Alleen de strijkers, voorheen de trots van Symphonia, stelden enigszins teleur. Hun ouderdom kwam hoorbaar met gebreken , zij werden nu zelfs 'de achilleshiel' van het orkest genoemd.

Jubileum en receptie op stadhuis

Het jubileumjaar 1986 maakte alles weer goed met onder meer een grandioos jubileumconcert in de grote zaal van de Doelen ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van Symphonia. Maar eerst moet men op zoek naar particulieren, instellingen en bedrijven voor financiële ondersteuning. Er ging een persbericht naar 33 kranten en als vanouds kwam er weer een damescomité voor de noodzakelijke kaartverkoop. Als inleiding tot het feest richtte Joke Peterse in de foyer van de Doelen een tentoonstelling in met oude foto's en andere archiefstukken van Symphonia.

Op 31 oktober was er een receptie in de Burgerzaal van het stadhuis. Op advies van journalist Rien Frölich werd deze ontvangst een maand vóór de concertdatum gepland. Dat gaf extra publiciteit en het werd gevolgd door een persbericht. Dankzij een gelukkig gesternte, maar ook door wijs beleid wist de heer Matser de ontvangst in de Burgerzaal om te buigen tot een officiële receptie voor Symphonia.

Wat anders elders met veel kosten had moeten gebeuren was nu zonder kosten mogelijk in een daartoe bij uitstek geschikte ambiance. Het bestuur was daardoor in de gelegenheid om de orkestleden,begunstigers, sponsors en relaties een uitnodiging voor de receptie te zenden die op officieel papier via Kabinetszaken werd verstuurd. Hiervoor verzette men veel werk, maar de ontvangst werd een van de hoogtepunten van de jubileumviering.

Tijdens ontvangst stadhuis t.g.v. 125-jarig jubileum overhandigt wethouder M.J.D. Jansen boeken aan bestuursleden

Via de hoofdingang van het stadhuis aan de Coolsingel vond de ontvangst plaats door de heer Luycx van Kabinetszaken die de gasten verzocht hem te volgen naar de Burgerzaal waar orgelspel klonk, gespeeld door de stadsorganiste Jet Dubbeldam. De buffetten stonden hier klaar. Wethouder M.J.D. Jansen werd - voorzover nodig - aan het bestuur voorgesteld en hij verwelkomde het uitgebreide gezelschap met een toespraak waarin hij het culturele belang van een vereniging als Symphonia voor Rotterdam benadrukte. Na een dankwoord van voorzitter Quispel werd de ontvangst muzikaal opgeluisterd door het fluitduo Els van der Lugt en Cocky Roelofs met een gloednieuwe compositie van Bob van der Wal: de kleine rhapsodie voor twee dwarsfluiten. De feestelijke dag werd besloten met een 'muzikaal diner' in het Rijnhotel.

Rodrigues brengt artistiek hoogtepunt

De voorbereidingen voor het jubileumconcert op 23 november brachten veel financiële zorgen met zich mee. Tot aan de concertdatum was niet bekend op welk budget kon worden gerekend. Een subsidieverzoek aan het ministerie van WVC was afgewezen omdat het project onvoldoende artistieke betekenis zou hebben.

De keuze van de solisten was niet moeilijk. De voorkeur ging uit naar twee Rotterdammers: Pieter Gouderjaan, eerste hoornist bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest en pianist Martijn van den Hoek. Bovendien werd gerekend op de medewerking van het Nederlands Madrigaalkoor en het vocaal ensemble van de Leidse muziekschool.

Concert 125-jarig jubileum op 23 november 1986 in Grote zaal de Doelen

Het concertprogramma was als volgt:

Veertien dagen voor het concert kreeg Symphonia een afzegging van Van den Hoek in verband met een concert in Oostenrijk. Hij vergoedde alle extra kosten en op het laatste moment werd de Braziliaanse concertpianiste Eliane Rodrigues bereid gevonden hem te vervangen. Het werd een bijzonder mooi concert met een uitverkochte zaal, een ontspannen musicerend orkest, uitstekende koren en sublieme solisten, het geheel onder de bekwame en bezielende leiding van Henk Briër. Dankzij een professionele bandopname kon iedereen die dat wilde bovendien nog nagenieten van het jubileumconcert.

Gedenkboeken overgedragen aan gemeentearchief

Op 12 maart 1987 vond een belangrijke gebeurtenis plaats. Zes gedenkboeken met een gedeelte van het archief van Symphonia en een gebundelde verzameling programma's vanaf 1862 kregen een veilige plaats in het gemeentearchief van Rotterdam. De in 1985 overleden eerste altist en bibliothecaris en archivaris Mersel had vanaf 1938 alles verzameld wat op Symphonia betrekking had en al deze herinneringen kregen een plaats in zes dikke boeken. Op de jaarvergadering van het Historisch Genootschap Roterodamum werden in het bijzijn van de familie Mersel de archiefstukken overhandigd aan de gemeentearchivaris de heer Schimmelpenninck van der Oije.

Eén van de zes albums met archiefmateriaal die op 12 maart 1987 werden overgedragen aan het Gemeentearchief

Deze had op verrassende wijze een Symphonia-sfeer voorbereid. Aan de wand in de gang hing een dozijn oude raambiljetten en in lange vitrines waren oude programma's te bezichtigen. Bovendien klonk in de loop van de avond heel verrassend een gedeelte van het tweede hoornconcert van Mozart dat Symphonia enige maanden daarvoor op het jubileumconcert had uitgevoerd.

Gemeentearchivaris Drs. C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije bedankt Arthur Mersel voor zes albums archiefmateriaal

Oud-voorzitter en nestor van het orkest Wim Jansse ontving later dat jaar als blijk van waardering de Erasmusspeld van de stad Rotterdam in verband met zijn 70-jarig lidmaatschap van Symphonia. Deze onderscheiding wordt jaarlijks uitgereikt aan personen die zich lange tijd op sociaal, cultureel, economisch of sportief gebied verdienstelijk hebben gemaakt voor de Rotterdamse samenleving.

Nieuwe locatie: de Prinsekerk

Het volgende jubileumconcert ter gelegenheid van het 130-jarig bestaan vond nog plaats in een nagenoeg uitverkochte grote Doelenzaal met als hoogtepunt het Te Deum van Dvorak. Helaas werd het steeds duidelijker dat dit het laatste concert in de Doelen zou worden, voorzover het de normale uitvoeringen betrof. Het hanteren van reële huurprijzen door de Doelen bleek niet meer haalbaar te zijn voor Symphonia en zo viel het besluit de concerten voortaan in de Prinsekerk te geven.

'Symphonia wijkt uit naar Prinsekerk'

Ondanks de gunstige ligging, nabij het Centraal Station, liet de publieke belangstelling voor concerten op deze nieuwe locatie van begin af aan te wensen over. Een volgend openbaar optreden vond plaats in Ahoy tijdens de manifestatie Meedoen in Rotterdam, waar Symphonia zich als orkest wilde presenteren in de hoop hiermee nieuwe leden te kunnen aantrekken. Maar ook hier was de belangstelling niet groot. Aan het einde van het seizoen 1992/1993 belegde het bestuur een bijeenkomst waarop de leden met elkaar van gedachten konden wisselen over de koers en de mogelijkheden van het orkest in de toekomst.

Het concert op 10 december 1995 had een bijzonder tintje vanwege het feit dat Henk Briër dertig jaar lang voor het orkest stond. Het programma was samengesteld op grond van de persoonlijke voorkeur van de dirigent. Zijn voorliefde voor de opera kennende was het dan ook geen al te grote verrassing dat een deel van het programma hiermee was gevuld.

Dankzij het bijzondere karakter van dit concert was er ook weer eens een recensie te lezen in het Rotterdams Dagblad die in het algemeen een zeer positief beeld gaf van de prestaties van de solisten en het orkest. Ondanks het feit dat er nog steeds veel interessante werken bij Symphonia tot uitvoering kwamen, vaak met bekende solisten, hadden de recensenten de laatste jaren steeds minder belangstellig getoond. Verschenen er vroeger soms wel vijf recensies, nu moest men het stellen met hoogstens twee.

Een laatste reddingspoging

In 1996 werkten twee 'oude bekenden' mee, namelijk de koren uit Roelofarendsveen en Leiden. Op het programma stonden de mooie Liebesliederwalzer en het Schicksalslied van Brahms. Evenals vroeger werkten nu weer geregeld de eigen orkestleden mee als solisten bij de concerten. In 1997 viel deze eer te beurt aan de klarinettisten Ellen Mans en Ulbe Jan Wielinga. Zij waren de solisten in het Concertstuk no. 2 in Bes, opus 114, voor twee klarinetten en orkest van Mendelssohn. Vanzelfsprekend stelden zij het erg op prijs nu eens met een echt orkest te mogen optreden.

Het bestuur van Symphonia wees steeds op de noodzakelijke groei van het aantal leden om het voortbestaan niet in gevaar te laten komen. De problemen waren voor het bestuur aanleiding om tijdens de algemene ledenvergadering op 6 december 1999 de toekomst van Symphonia weer op de agenda te zetten. Het structurele gebrek aan strijkers werd door het bestuur gezien als de grootste bedreiging voor het voortbestaan van het orkest. Bovendien dreigde de vereniging door gebrek aan voldoende leden de subsidie kwijt te raken. Pogingen het aantal strijkers uit te breiden waren tot nu toe helaas mislukt.

Het bestuur putte hoop uit de gesprekken die met het Rotterdams Symfonie Orkest KOV werden gevoerd over een eventuele fusie, zodat het voortbestaan van Symphonia gered zou kunnen worden. Helaas leidden deze gesprekken niet tot een vorm van samenwerking en daarom werd op 27 maart een nieuwe vergadering uitgeschreven, waarbij weer de vraag centraal stond hoe verder te gaan.

Unaniem besluit tot opheffing

Uit een enquête onder de leden was inmiddels gebleken dat men graag met de vereniging verder wilde gaan, maar niet op deze manier. Men kwam niet tot een oplossing, maar er werd besloten een 'denktank' in het leven te roepen, bestaande uit een aantal leden en bestuursleden die wilde nagaan of er een nieuwe vorm voor Symphonia te vinden zou zijn. Deze denktank kwam drie keer bij elkaar en kwam tot de conclusie dat samenwerking met andere orkesten de meeste kansen zou bieden. Uiteindelijk besloot men te proberen met een nieuwe dirigent, die voldoende strijkers zou kunnen meebrengen, zelfstandig een doorstart te maken. Mocht dit evenwel niet lukken dan zou alsnog het besluit worden genomen Symphonia op te heffen.

Als gevolg van de uitspraak van de vergadering werd de 35-jaar lange samenwerking - waarvoor veel dank en waardering - met dirigent Henk Briër beëindigd en een eerste contact met een mogelijke opvolger gelegd. Begin september werd duidelijk dat het gestelde doel, minstens tien nieuwe strijkers erbij, niet was bereikt. Bovendien was het ledenaantal door het beëindigen van het lidmaatschap van een aantal leden nog verder gedaald. Voor het bestuur was het nu duidelijk dat een verder voortbestaan van de vereniging geen optie meer was, ook al omdat zij niet meer aan de door de Rotterdamse Kunststichting gestelde subsidienormen zou kunnen voldoen.

Op 2 oktober 2000 werd nogmaals een vergadering gehouden waarbij het voorstel tot opheffing van de vereniging in stemming zou worden gebracht. Gezien het feit dat er onvoldoende werkende leden aanwezig waren kon niet tot stemming worden overgegaan. Er moest een tweede vergadering worden belegd. Op deze bijeenkomst werd unaniem met 19 stemmen voor, geen tegen en geen blanco besloten de vereniging op te heffen en het bestuur met de liquidatie te belasten. En zo kwam ondanks alle inspanningen dan toch een einde aan de lange en opmerkelijke geschiedenis van Symphonia.

noten
  1. Ido Eyl, 31 januari 1972 in: Symphonia's Gedenkboek, deel V
  2. W. Jansse in : Symphonia Gedenkboek, deel IV