Koninklijke Orkestvereeniging Symphonia

Ferdinand Blumentritt, dirigent van 1874 tot 1896

Recensent hoort zonderlinge klanken

In 1890 klaagde het bestuur dat de repetities minder en minder werden bezocht, terwijl meer en meer de gewoonte ontstond slechts enkele avonden voor de uitvoering deel te nemen aan het samenspel. De uitvoeringen droegen het kenmerk van deze slechte gewoonte, niet zelden kreeg het orkest van bevoegde zijde ernstige aanmerkingen. Van de directeur vereiste dit een bovenmenselijke toewijding om de opgewektheid te behouden en zijn werk naar behoren te vervullen.

De muziekverslaggever van het Rotterdams Nieuwsblad, een man met een vlijmscherpe pen, lag in die tijd dan ook overhoop met de Symphonianen. Zijn cynische opmerking over het soms hinderlijk door elkaar spelen van allerlei passages van de orkestleden vóór een concert was geenszins misplaatst:

Er schijnen Chinezen te zijn, die dat het mooiste van een Europees concert vinden, maar ons publiek is daar minder verrukt van.

Bij een recensie over een mislukte symfonie van Svendsen kon de recensent de onvrede van de uitvoerenden wel beter begrijpen:

Van een stemming in het orkest was geen sprake en de heren streken en bliezen merendeels iets anders dan in de partituur stond; een meer zonderlinge dan onderlinge samenwerking. Dank zij de maatvastheid van de directeur, de heer Blumentritt, vonden de uitvoerenden elkaar steeds bij de slotmaat van elk stuk terug, een verrassende uitslag, waarop slechts de stokstijfste optimisten onder de toehoorders hadden durven hopen en die derhalve hunne harten van dankbare tevredenheid deed kloppen.

En een ander maal luidde de kritiek:

Een ietwat schuchter en aarzelend komend geluid, het keldergemiauw van een opgesloten katje gelijk, kondigde aan dat de begeleiding van Saint-Saëns' aria uit Samson et Dalila was aangevangen.

naar boven